1963 Zomaar een sleepreis

Dit verhaal is geschreven door Frans Hoffman.

Frans was runner aan boord van de "Utrecht" en zou een korte reis maken als runner. Waarvan hij een dagboek bijhield. Na aflevering van de sleep van de"Utrecht" het vracht-passagiers schip  "Wairangi" in Engeland moesten ze even later overstappen op de "Groningen", dit gebeurde in Penzance.

En ook hier bleef Frans zijn dagboek bijhouden:

Vrijdagmorgen vroeg gingen wij voor anker. Toen wij om acht uur aan dek kwamen, zagen wij de "Groningen" al liggen. Die lag ook achter zijn anker. Wij, de runners die moesten over stappen, hadden onze spullen al weer ingepakt en klaargezet. Dus als het zover zou zijn, dan waren we zo vertrokken. Maar het zou nog wel even duren, want er voer een bootje tussen de "Groningen" en de wal om te provianderen en voor de douane. Om twaalf uur kwam het sleepbootje onze kant uit en konden we overstappen naar de "Groningen". Ik was al een tijdje aan boord van de "Groningen", toen ik er achter kwam dat ik mijn schoenen niet ingepakt had. Dus die stonden nog mooi op de "Utrecht". Maar gelukkig kwam net het sleepbootje nog een keer langs en kon ik even mee om mijn schoenen op te halen. Zeg nou zelf, ik kan toch niet als we weer eens in Holland aankomen zonder schoenen naar de kroeg om een Taxi te bestellen. En natuurlijk helemaal niet naar huis. Toen we aan boord van de "Groningen" kwamen, hadden ze daar nog steeds Engelse tijd. Daardoor hadden ze geregeld, dat wij ook mee konden eten. Dat gaat er natuurlijk altijd wel in want anders hadden we moeten wachten tot het avond eten. We waren net begonnen aan de schaft en gingen anker op en het was varen geblazen. Er lag ergens een boot te drijven met machine schade. Dus wij er op af met volle kracht. Ze hadden me meteen maar ingedeeld in de wacht en dat bevalt mij het beste. Na nog geen twee uur varen waren wij bij het schip. Het bleek om een Griek te gaan. Wij mochten nog niet vastmaken, want hij was nog druk aan het repareren. Her was een vlak zeetje dus hoefde hij zich nog geen zorgen te maken. Het repareren heeft niet lang geduurd, wat even later kwam er al weer rook uit zijn schoorsteen en even later begon zijn schroef te malen. Wij hebben er ongeveer een half uurtje bij gelegen, tot hij weer op eigen kracht verder kon. Wij zijn toen op één motor op gestoomd naar Dungeness

4 november 1963

Ja ik heb de laatste dagen niet veel gedaan aan dit dagboek. Maar dat komt, omdat er niet veel op te schrijven viel. Het leven aan boord van een sleepboot is natuurlijk heel wat anders dan op een run. Er zit hier veel meer regelmaat in. Gewoon wacht lopen, vier uur op en acht uur af. Ik liep de acht twaalf wacht, dus dat is een hele mooie wacht. De wacht in de winter is wachtlopen in het donker maar op de sleepboot zelf is het op deze wacht best gezellig want, je bent natuurlijk nooit alleen. Er zijn nu weer andere mensen, dus kan je ook weer andere dingen horen. Nadat we bij die Griekse boot zijn vertrokken, zijn we op gestoomd naar Dungeness. Wij hebben daar een paar dagen voor anker gelegen. Maar toen we weers verandering kregen, moest de spijker er uit. Want we kregen nu echt slecht weer. Het was niet verantwoord om daar achter het anker te liggen. We moesten toen een beetje heen en weer gaan varen.
 
Wij zijn in die tijd op zoek gegaan naar een boot met machine-schade maar toen we op de aan gegeven positie waren aangekomen was er geen schip te zien. Hij was schijnbaar weer op eigen kracht verder gevaren zonder het aan ons door te geven. Het schip is met de noorderzon vertrokken. We zijn maar weer verder gegaan met onze route. Even later kregen wij opdracht om op te stomen naar Dover. Daar zouden we moeten provianderen en drinkwater innemen, en de mensen die niet meer aan boord nodig waren, aan wal te zetten. Maar daar hoorde ik niet bij, dan zullen ze mij nog wel nodig hebben. Wij zouden ingezet worden bij het verslepen van het werkeiland "Hubinsel 4". Daar is momenteel nog geen sprake van, het wordt telkens met een paar dagen uitgesteld. Nadat wij uit Dover waren vertrokken, kregen we de opdracht om naar Penzance op te stomen, om de "Utrecht" te gaan aflossen. De "Utrecht" had opdracht gekregen om op volle kracht op te gaan stomen naar Gibraltar. Wij hebben daar één nacht voor anker gelegen. Het is schijnbaar druk met schepen die pech hadden. Want we kregen opdracht om op volle kracht op te stomen naar de Ierse zee, want daar zou op de hoogte van het eiland Wight een kustvaarder op de rotsen zijn gelopen. Wij zouden later wel orders krijgen wat er zou gaan gebeuren. Na anderhalve dag voluit gestoomd te hebben, kregen we bericht dat het feest niet doorging. En moesten we weer terug naar Penzance. Ja, zo maak je wel veel zeedagen, maar word er niets verdiend. Zo wordt deze reis een nogal lang kustreisje, zonder erg veel uit gevoerd te hebben. Maar ja, zo is het leven nu eenmaal op een sleepboot die op station ligt. Dus weer ankeren in de baai van Penzance. Maar ook weer niet voor lang, het werd nu slecht weer en niet zomaar slecht weer, maar echt slecht weer. De ene storm was nog niet voorbij, of de andere kwam er alweer aan. De stormen liepen op, tot windkracht tien. Het werd een drama Er kwam maar geen eind aan. Toen de storm nog maar windkracht acht was, moesten we al anker op. We zijn eerst nog even naar de baai van Saint Ives gegaan, maar daar zijn we niet zo lang geweest. Het ging steeds harder waaien. Er kwamen steeds meer schepen,om hier te schuilen voor de aanstormende orkaan. Bijna de gehele baai was al vol, dus zijn wij nog dezelfde dag weer vertrokken. Want als het zo druk is en er is wat aan de knikker, kon het wel eens lang gaan duren voor je het anker er uit hebt en je tussen al die schepen hebt uit geworsteld. Het zijn haast allemaal kustvaarders en er zijn vrij veel Hollanders bij. De wind zou gaan draaien en dan zou het ook voor ons moeilijk zijn, om te vertrekken. We zouden volgens de mensen die het kunnen weten erg gevaarlijk liggen voor een sleepboot. Toen we de baai uit stoomden, uit gewuifd door de Hollandse kusters het was nog steeds windkracht negen. Wij konden onze lol wel op.

We moesten nu, met de kop in de wind, ons langzaam gaande zien te houden. We voeren, als je het zo noemen wilt, in het Engelse kanaal op en neer. Zodat als er iets loos zou zijn, we alle kanten op konden. Zowel naar de Ierse Zee, de Golf van Biskaje of de Atlantische oceaan. en aan de andere kant de Noordzee en de Doggers bank. Nu maar afwachten of er wat gaat gebeuren en waar? Wij konden gewoon niet slapen in onze kooien omdat we zo erg slingerden. Vastgeklemd tussen de beddenplanken, kon dat niet voorkomen, dat we als we erg ver over helden, plots op de zijkant van het schip lagen te wachten tot je weer terug viel in je kooi. Het was maar goed dat er niemand aan boord last van zeeziekte had, want die had het dan niet best gehad. En dat heeft dan zo twee dagen geduurd. Het was een geluk dat ik mee liep in de wacht, anders had ik die twee dagen in mijn kooi moeten door brengen, want je kon nergens anders een knap plekje vinden. Ik liep de wacht van acht tot twaalf, samen met de kapitein. De eerste nacht van de storm, toen ik om even na twaalf uur naar mijn kooi was gegaan, gingen wij bij Lands End van koers veranderen. Dat ging bijna niet goed, ik lag nog maar net in mijn kooi en ik had me net schrap gezet, toen we steeds verder over stuurboord gingen overhellen. Later hoorde ik dat we bijna met de brugvleugel het water raakten en de sleepboot wilde zich niet meer oprichten. Later hoorde ik, dat de kapitein die nog niet in zijn kooi lag, naar boven is gestormd en de telegraaf op vol achteruit heeft gegooid. Dat duurde natuurlijk even, maar langzaam kwamen we overeind. Ja, het is dus niet altijd leuk aan boord van een sleepboot. Na die twee slechte dagen werd het weer wat beter. We zijn toen weer op weg gegaan naar Penzance.  Wij hebben hier nog twee dagen voor anker gelegen, dat wij eindelijk orders kregen, om naar onze volgende sleep te vertrekken. Dus stoomden we op,naar Southampton. Het werkeiland "Hubinsel 4".
 
Wij zijn vannacht om twee uur bij de loodsboot aangekomen. Ze hadden ons allemaal gepord. De bedoeling was dat we meteen sleepklaar zouden maken,maar we moesten eerst de motorsloep vaar klaarmaken. Toen die te water lag, zijn de eerste en de tweede stuurman en natuurlijk de bootsman eerst gaan kijken wat voor materiaal we zouden gaan gebruiken. Ze kwamen terug en ze hadden besloten om van twee voorlopers een spruit te maken. Dus twee voorlopers van 45 meter in de sloep en werd dat meteen naar de Hubinsel-4 gebracht. Het ging allemaal vrij snel, ondanks de hoge deining die er liep. Bij de volgende trip gingen er een stel D sluitingen mee, en een paar harp sluitingen. En ook nog een handje vol met spieën. Dus dat werd alvast aan boord van de Hubinsel gebracht. De "Hubinsel 4" stond nog steeds op zijn poten. De tweede stuurman was intussen ook overgestapt op de sleep. Om de bemanning te helpen, met alvast de spruit in te sluiten. s'morgens rond acht uur, was dat zo’n beetje klaar. En zouden we beginnen met in te sluiten. Een sleepbootje van de scheepswerf kwam ons nu helpen, jammer dat ze niet ook vannacht op de werf waren, dan hadden we niet alles met de sloep hoeven te doen. Het sleepbootje bracht de drijflijn over. En toen ze die overgebracht hadden naar de Hubinsel, konden ze daar de drijflijn met daar aan de sleepdraad binnen gaan hieuwen. En toen dat gedaan was kon den ze de sleep draad op hieuwen en in te sluiten. Het viel nog tegen, het leek allemaal makkelijk te gaan, maar dan liep de boel in eens ergens vast. En het liep zo tegen, dat ze het spul niet los konden krijgen, ze alles weer hebben laten slippen.
 
Wij waren dus weer de klos, want toen het alle maal goed mis ging, moesten wij alles weer binnen hieuwen. Ondertussen werd het weer steeds slechter. Toen het spul weer aan boord van de sleepboot lag, zijn we toen maar weer het dek gaan klaren, en hebben wij de tweede stuurman van de Hubinsel afgehaald. Dat was ook nog niet zo maar gebeurd, want er stond intussen alweer een dikke bries. Onze ouwe is zelf meegegaan in de sloep om de tweede stuurman op te halen. De kapitein heeft dat klusje knap geklaard, alleen, heeft de tweede stuurman een paar natte voeten op gelopen, maar dat was dan ook alles. Hij is gezond en wel overgekomen, want dat is toch het belangrijkste. Ja, wij kunnen die vent natuurlijk niet missen. Want nu het weer slecht weer is, liggen wij weer stand-by, voor een S.O.S. Het was mijn wacht, dus ik moest weer achter het wiel. De wacht lopen bevalt mij beter dan de dag dienst, die ik op de "Utrecht" moest lopen. We waren op zoek naar een loods, toen ik mij melde voor mijn roer torn. Maar de loods had zeker geen zin, om te komen, want hij liet erg lang op zich wachten. Maar na een half uur was hij toch aan boord. Hij heeft ons naar een goede anker plaats geloosd en daar ging de spijker er weer voor. Al met al was het toch niet langer dan een uur. Het was nu rond half elf, dus mijn wacht zat er nog steeds niet op. Ik had eigenlijk best zin om mijn kooi in te duiken, want we hadden er al weer heel wat uurtjes opzitten. Nog eventjes een ankerpeiling genomen en toen op zoek gegaan naar klusjes, zodat de wacht wat sneller om zou gaan. We hebben de sloep, die natuurlijk binnen boord gedraaid was, weer netjes  ingeruimd omdat we hem voorlopig niet meer nodig zouden hebben. Daarna nog wat banden buitenboord gehangen. Want als we weer naar de Hubinsel-4 gaan, dan gaan we vast wel langszij. Daarna zijn we naar de messroom gegaan om nog wat te eten, want we hadden honger als een paard. Als we het zo druk hadden als vandaag, dan komt er meestal niet veel van. Dan brengt het koksmaatje af en toe wat te eten en de rest wordt dan warm gehouden. Maar dan zit er vaak niet veel smaak meer aan, daar kan de kok natuurlijk niets aan doen, want het eten aan boord van de Wijsmuller boten is het beste van het beste. En als dat niet zo is dan ligt dat aan de kok. Toen we gegeten hadden was het al weer middernacht Onze wacht zat er op en werden wij afgelost en konden wij te kooi. Dat deden we ook snel, want we wisten dat er nog een hoop werk op ons lag te wachten. Ze kwamen mij om half vijf porren. Dat was niet erg, want ik had heel goed geslapen. Ik ben nu de wacht van de matroos onder de gage gaan lopen. die is aan dek gebleven en was met de tweede stuurman en de bootsman de gehele nacht aan het werk gebleven. Ze hebben met het havenslepertje al een heleboel materiaal overgebracht naar de Hubinsel. Dat was wel niet gepland, maar wel zo makkelijk. Ze hebben twee tampen kettingen over gezet daar een spruit van gemaakt en alle twee de voorlopers ingesloten. Er is er één om op te slepen, en één als reserve. Dus dat kan nooit geen kwaad. Het scheelt veel werk als de voorloper zou breken. Je weet het maar nooit. Met die november stormen, die we gehad hebben, zou zoiets weer gauw gebeuren. Ze waren tegen de tijd dat ik de wacht over nam net klaar. Dus de matroos onder de gage is bijna 24 uur in touw geweest. Daarom loop ik zijn ankerwacht vanaf vanmorgen vijf uur tot vanmiddag twaalf uur. Zo kan dat jochie lekker slapen en uit rusten. En anker wacht lopen is eigenlijk best saai.

17 NOVEMBER 1963.

Ja, het is zo druk dat het niet mogelijk is om elke dag een verslag te doen van wat er die dag is gebeurd. Over het dagelijkse leven heb ik al genoeg geschreven, maar voor de bijzondere details moet ik diep in mijn geheugen tasten. Dat valt voor mij niet altijd mee. Op vrijdagmorgen zijn we weer naar de "Hubinsel 4" gegaan. Dat zou vroeg in de morgen gaan gebeuren, en wel meteen nadat wij ‘s morgens ons ontbijt achter onze kiezen hadden. Wij zouden de Hubinsel-4 vast gaan maken en naar Southampton gaan verslepen. Wij gingen vlak bij de "Hubinsel 4" weer voor anker. Je ken wel merken, hoe belangrijk ankers zijn voor een sleepboot. Van deze plek konden wij beginnen met het sleepklaar maken. Door het anker voorzichtig te laten vieren kwamen we tot tegen de Hubinsel-4 aan te liggen. De voorloper van de Hubinsel-4 zouden ze op onze sleepdraad insluiten. Ze hebben onze sleepdraad langzaam naar zich toe gehieuwd, met een stalen meerdraad. Dat ging eerlijk gezegd lekker vlot. Nadat alles, stonden we aan alle bij de kanten klaar, en konden we gaan slepen. Het was intussen toch al weer tien uur geworden. Het verslepen, van de Hubinsel viel eigenlijk best tegen. We hadden niet verwacht dat hij zo zwaar en log zou zijn. Toen we de rivier af stoomden hadden we nog stroom tegen ook. We maakten niet meer dan drie mijl per uur. Maar voor de stroom ging het gelukkig een stuk beter. Met dood tij liepen we altijd nog tussen de vijf en de zes mijl per uur, maar voor de stroom ging het stukken sneller. Het was al dik avond, voor we in Southampton aan kwamen. De Hubinsel werd overgegeven aan de havenloods die op een haven slepertje mee kwam en die gooide de "Hubinsel 4" tegen de kant. Het was voor ons een hele tijd geleden, dat wij vaste wal onder onze voeten hadden. We konden nu ook nog niet de wal op. We hadden, als we niet voeren, altijd voor anker gelegen, en dan kon je alleen naar de kust kijken. Er werd ons nu beloofd dat wij de wal op zouden mogen.

24 november 1963.

Ja we konden eindelijk weer eens de wal op, maar dat ging mooi niet meer dezelfde dag. Het was al laat toen we tegen de kant kwamen. En er was ook nog geen geld. Er was nog geen scheepsagent geweest, dus maar af wachten of we morgen op zaterdag de wal op kunnen. Dat bleek ook al weer tegen te zitten. We konden de wal niet want we moesten ‘s middags weer aan het werk, omdat we nog moesten bunkeren. Dus zijn we in de middag weer vertrokken, om bij een bunkerstation aan een steiger ons weer vol laten gooien met brandstof. We hadden natuurlijk allemaal zwaar de pest in. Er konden maar twee man de wal op. De rest moest aan boord blijven om te helpen met bunkeren en we waren nog steeds stand-by voor een eventuele berging, je weet maar nooit. We hadden gedacht dat we misschien ‘s avond nog even de wal op konden, maar het werd zo laat met het bunkeren, dat we pas over elven weer op onze plek aan de kade lagen. Toen had het geen zin meer om de wal op te gaan. Omdat de kroegen toch om twaalf uur dicht gaan. Dan maar een borreltje aan boord! Met een paar man pokeren aan de messroom tafel. Dan gaan de uurtjes ook snel om. Dat pokeren is natuurlijk een rot spel, vooral met twee jokers. Maar goed dat ik z’n sterk hart hebt, want er werd soms flink gegokt. Maar na afloop, had ik drie sloffen sigaretten overgehouden. Dus die hoef ik niet meer op te nemen. Maar de volgende dag, dat was zondag, was eindelijk voor ons. We hadden deze keer weer mazzel, want het was intussen weer slecht weer geworden. Windkracht negen tot tien.

Maar het geluk voor ons was, dat de "Gelderland" hier in Southampton ook een sleep moest komen ophalen. Die bleef mooi buiten voor anker op station liggen. Die jongens waren ook nog niet zo lang van huis en die missen het stappen nog niet zo erg als wij. De "Hubinsel 4", was nog steeds niet klaar om te verslepen. Er moest nog een hoop aan gedaan worden, om hem heel over te brengen naar Duitsland. Ze waren nog vol op bezig met alles vast te lassen. Maar om dat het weer steeds maar slecht bleef, en daardoor toch niet kunnen vertrekken, was het dus geen verspeelde tijd. Het heeft zolang we hier binnen leggen aan een stuk geregend. Dus echt Engels weer. Woensdag was het een beetje op geknapt, maar er stond nog steeds een straffe wind. Het werd gelukkig droog. Er kon nu weer geverfd worden aan boord van de "Groningen". Want dat werd wel eens tijd. Het werd langzamerhand al aardig koud. Maar dat klopt natuurlijk wel, want we zijn aardig op weg naar de winter. En van de herfst stormen zullen we nog wel niet af zijn. De kapitein en de eerste stuurman zijn de wal op de gaan, om de sleep van de "Gelderland" te inspecteren. Dat scheelt natuurlijk voor de bemanning van de "Gelderland". Toen ze terug kwamen, kregen wij de orders, om ons klaar te maken om de "Hubinsel 4" te gaan verslepen. Wij, dat zijn de runners en daar hoor ik natuurlijk ook bij, we moesten ons klaar gaan maken, om naar de "Hubinsel 4" te verhuizen. Wij waren nu nog maar met z’n drieën over van de zes waar mee we uit Holland zijn vertrokken. Maar voor deze klus zou dat genoeg moeten zijn. Mijn maatje, Koperen Willem, is al in Southampton naar huis gegaan. Wij waren graag met hem meegegaan, maar wij moeten nog een paar klusjes voor B.W. opknappen. Ja, zo gaat het nu eenmaal bij de sleepvaart. Er kwam een klein sleepbootje langszij, die ons materiaal aan boord van de "Hubinsel 4" zou brengen. We kregen een berg proviand mee en een reserve drijflijn en als we dat over gezet hadden, plus onze eigen spullen, zouden we niet meer terug komen aan boord van de sleepboot "Groningen". Toen we aan boord van de "Hubinsel 4" kwamen, waren ze nog steeds volop aan het werk. Met man en macht. Ze maakten behoorlijk wat overuren, want het was intussen alweer zeven uur. Maar volgens de voorman zou alles om elf uur klaar zijn. Ze moesten nog een berg materiaal dat los aan dek stond vast lassen. Doet moet wel, want z’n eiland ligt niet veel boven de waterlijn. Wij zijn nadat we alle spullen van ons aan boord opgeborgen hadden en onze kooien hebben op gemaakt, toch nog maar terug naar de sleepboot gegaan. Want de sleepboot moest dan toch langszij komen om in te sluiten. En toen het eenmaal zo ver was, was ook die klus snel geklaard. De voorloper werd aan stuurboord aan de buitenkant van het hek werk vast gebonden, zodat als we echt zouden gaan slepen, die snel kon worden los gesneden. Toen dat allemaal klaar was, konden we wat ons betreft gaat vertrekken. Toen we van de wal af losgegooid waren, kon de "Groningen" gaan trekken. Met onze messen in de aanslag, zodat als er spanning op de voorloper kwam, we die meteen konden los snijden. Niet eerder, want anders bestaat er de kans dat de voorloper, in de schroef verzeild zou raken. En dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Maar met de spruit los snijden ging het niet zo vlot. Hij zat met zo veel touwtjes vastgebonden, dat voor we ze allemaal los hadden gesneden, het halve hekwerk er afgetrokken werd. Maar dat was het enige wat niet zo erg liep. Dus hadden we daar niet veel pijn van. Ik schat,dat toen we een maal achter de "Groningen" hingen, het half twaalf was. Dus was dat even goed wel snel gegaan, in een goed half uur. We hebben zo bij elkaar weer heel wat uurtjes op onze voeten gestaan. En voor mij is het nog niet voorbij. Ook nu weer loop ik de wacht van twaalf tot vier. Dus van mij mogen de jongens naar hun kooien, want dit halfuurtje pak ik er nog wel bij. Voor hen een meevaller en voor mij is het toch niet de moeite nog om mijn kooi in te duiken. Voor ik er in lig moet ik er al weer uit. Ik ga alles nog maar eens goed controleren, nu we nog op de rivier zijn. Als we straks buiten zijn, zullen we niet veel aan dek komen.

Want we liggen vlak boven de water lijn. Ik ga er dan van uit dat we veel water over zullen krijgen We hebben van de bemanning van de "Hubinsel 4", overlevingspakken gekregen die mogen we gebruiken als we aan dek moeten wezen. Dat moet natuurlijk altijd, al is het soms erg nat. Maar ook dat went wel. Wij zijn al grote jongens, en niet bang van een golfje. Donderdagmorgen, stond er een hoop wind. Het liep zeker tegen windkracht negen. Maar we slingerden niet echt, we konden ons best op de been houden. De "Hubinsel 4" lag lekker log op het water. Het ergste is als dat we niet aan dek kunnen zijn, we naar beneden moeten door een klein vierkant luik. En als er veel water over komt, dan moet dat luik ook nog dicht. Dan is het net, of je in een onderzeeboot zit. Allen heb je hier meer ruimte. Maar het blijft een raar idee, dat je alleen door dat ene luik er uit kan. Vrijdag kregen we al een beetje beter weer. Het begon langzaam wat op te klaren. De wind was al afgenomen, tot windkracht zes. En de wind kwam nu van achteren in. We maken nog snelheid ook, wij maakten een run van 137 mijl. Dus dat is geen kattenpis. Zaterdag is het weer nog meer opgeknapt. Er komt nog steeds water aan dek. We kunnen nu wat aan dek doen. De eindschalmen van de spruit flink in de olie houden, want met al dat water over de ketting is het meer roest dan vet. Want als we straks in Hamburg zijn, moeten we toch ook weer snel de kettingen kunnen uitsluiten. We varen nu ter hoogte van Texel.
Dus zitten we precies in de scheepvaart route, en het barst hier van de schepen. Dat maakt het wacht lopen een stuk gezelliger. Want ze komen hier nog vrij dicht langs. De meeste schepen zijn ook een beetje nieuwsgierig. Je ziet ze allemaal door de verrekijkers kijken en die dichter langs varen, die zwaaien ook naar ons. We hebben al te horen gekregen dat wij maandag in Hamburg aan zullen komen. Maar je weet het met ons nooit zeker. (Dat heb je in het begin van dit dag boek wel gezien.)
We gaan er maar van uit, dus pakken we niet teveel spullen uit. Maar nu we zo snel lopen met dit logge ding, zou het best waar kunnen zijn. Zondag was het helemaal opgeklaard. Er kwam praktisch geen spat water meer aan dek, dus konden we het luik naar de kombuis open laten staan. Dat voelde een stuk beter, tenminste niet zo opgesloten. We hebben vanmiddag geprobeerd de reserve
voorloper uit te lopen. Er zaten zo veel valse slagen in, dat er niet mee was te werken,maar hoe wij ook ons best deden, het lukte ons niet. Er was wel genoeg ruimte aan dek om hem uit te lopen, maar om dat hij ingesloten was lukte het niet. Dus zijn we er maar mee gestopt. Als wij in een haven aankomen moet dat ding eerst de wal op om hem weer knap op te schieten, of als wij nog tijd hebben aan dek. Om vijf uur kwam de kapitein voor de radio om ons te vertellen, dat wij om zes uur een Duitse loods aan boord zouden krijgen. Ja, wat wij nou met een loods moeten weet ik ook niet maar het schijnt verplicht te zijn, zodoende. Precies om zes uur kwam de loods aan boord. Dus dat hadden ze mooi uitgerekend. Piet en ik zijn daar na wat eten gaan klaar maken. De loods wou eerst niet mee eten, want die vertrouwde het eerst zeker niet. Maar toen hij beneden kwam kijken en zag dat het allemaal netjes en schoon was, wilde hij in eens wel mee eten. Nou het rook ook erg lekker. Wij hadden in Southampton pas verse spullen aan boord gekregen. De Loods was best een leuke vent, en erg geïnteresseerd in ons werk. Dus dat was weer een meevaller. Want je zit toch een paar uur met zo'n vent opgescheept. Nadat iedereen had gegeten, hebben we alles af gewassen, en schoon gemaakt. Waarvan we dachten iets niet meer nodig te hebben meteen op geruimd in de runner kisten. Wij zullen het morgen toch wel druk genoeg krijgen. Ook kregen we te horen dat we niet meteen van Hamburg, naar huis gaan, maar dat we door gaan, naar Brunsbuttel om daar een kustvaarder op te halen, die naar Holland moet. Het is nog niet zeker of het Amsterdam of Rotterdam word.
Brunsbuttel ligt hier vlak bij. Daar begint het kanaal naar Kiel. Dat verbindt de Noordzee met de Oostzee. Toen ik nog op de kustvaart voer, ben ik zo vaak door het Kielerkanaal gevaren, dat ik de tel ben kwijtgeraakt. Ik kan het hier wel dromen. Maar aan dit reisje zal ook wel weer een einde komen. Het is natuurlijk mooi, dat we slepend naar Holland gaan. Dat is toch nog altijd beter, dan met een losse boot en dan ben ik blij dat het er op zit. Vooral omdat ze gezegd hadden, dat we maar voor even weg zouden gaan, en als we terug waren we ons op een lange reis moesten voor bereiden. Wij zijn nu alweer ruim anderhalve maand onderweg en wanneer komen we thuis? Als we weten dat we een lange reis gaan maken, hou je daar rekening mee. Dan pas je daar je spullen bij aan maar nu hebben van alles te kort. Maar het is niet voor de eerst, dat ik in een paar weken verschillende sleepboten heb gehad. Maar het zij zo. Om met een coaster naar Holland op te stomen is niet z’n groot probleem voor ons. Die dingen kunnen een hoop vaart maken, dus merken we misschien niet eens dat hij achter ons hangt. Maar het duurt nog tot morgen voor dat wij in Hamburg zijn en ik zal het ook niet erg vinden als we morgen meteen weer vertrekken. Des te sneller zijn we weer thuis.

Van af hier staat er geen datum meer boven. Dat komt, omdat ik dit laatste gedeelte pas veel later heb geschreven dan het eerste gedeelte. Ik heb eerst nog eens goed moeten nadenken, voor ik weer verder kon en mijn dagboek af kon maken. Wij hebben die nacht die Duitse loods aan boord gehad. Wij, waren vroeg in de morgen bij de loodsboot van Brunsbuttel. Daar ging de zeeloods van boord, en kregen nu een loods die ons de Elbe door zou loodsen naar Hamburg. Het werd die dag mooi weer. Dat kwam ons natuurlijk mooi uit. Want stel je voor dat het de hele dag zou regenen. Hier aan dek kunnen wij niet schuilen. Nu we op de Elbe varen en geen water meer aan dek krijgen, kunnen we mooi onze runnerkisten verder aan dek inpakken. In die runnerkisten zit alles wat je maar bedenken kan, plus dat wij nog een kist hebben met gereedschap en onderdelen voor onze pompen. Wij hebben een kist met kommaliewant, dat zijn spullen voor in de kombuis. Een kist met gereedschap, en een kist met lampen. Jerrycans met dieselolie voor de pompen en petroleum voor de lampen en gasflessen voor gasstel en nog veel meer om op te noemen. Daar moet je wel de tijd voor nemen. We kregen van de loods te horen dat het vaarwater straks smaller zou worden, er dan twee havenslepers bij zouden komen en de sleep van de "Groningen" over zouden nemen. Dus we gingen meteen aan de gang om dat ook vast zover mogelijk klaar te hebben. Want dat losgooien moet natuur ook snel gebeuren. Doordat we nog al veel water over hadden gekregen waren onze puttingen, daar zitten de eind schakels van de sleepspruit in vast, die waren puur aan het roesten. Normaal houden wij het bij om ze in te vetten, of met olie in te smeren. Maar aangezien ze meer onder water dan erboven hadden gezeten, stond ons weer een zware klus te wachten. We hebben er toen vast spieën uit geslagen en er veel olie over heen gegoten. Dat een paar keer herhaald. En toen het zover was en de Duitse haven boten op ons hadden vast gemaakt en de "Groningen" zover mogelijk was
opgekort, konden wij bouten er uit slaan. Door de zware klappen met een voorhamer vlogen ze er uit en met veel geratel vlogen de kettingen de Elbe in en de "Groningen" ging het hele happie binnen hieuwen, Wij gingen door met de Duitse sleepboten.  Wij zagen de scheepswerf waar we naar toe moesten al liggen. Toen wij daar aankwamen werden er nog een paar mensen met een bootje aan boord gebracht. Dat bleken ook mensen te zijn die op de "Hubinsel 4" hadden gewerkt. Onder andere een machinist. Ze hebben ons toen naar de goede plek gemanoeuvreerd, en daar aangekomen, liet de machinist de poten vallen en stonden we vast. Toen moest het eiland nog een stukje opgevijzeld worden maar dat duurde wat langer. Toen nog alleen de gangway nog aan de wal en de werf kon zijn gang gaan. Ze hebben dit eiland zeker weer snel nodig, want meteen krioelde het van de mensen in werkkleding, dus echt niet om even te komen kijken. De "Groningen"  die alles snel binnen boord had gekregen, de sleep kettingen, en de voorloper. Was intussen langszij geschoten en konden wij beginnen met onze runnerspullen over te zetten. Dat was natuurlijk even zweten geblazen. Met de zware voorlopers hadden we even wat moeite, want er bleven maar kinken in komen en die moesten er toch echt uit. Maar het dek van de "Hubinsel 4" is groot genoeg en nu ze uitgesloten zijn, gaat het een stuk beter. Dat is dan ook weer vlug geklaard. Het reisje met de kuster dat gaat door. We hoeven dus niet alle materiaal onder deks te brengen. Dat valt ook weer mee. We hoeven niet de Noordzee op. Intussen hebben we er heel wat uurtjes opzitten. Als alle papieren zijn getekend, dan gaan we meteen onder stoom. Met onze eigen vaart van vijftien mijl en nog vijf mijl stroom lijken we wel een oorlogsschip. Dus gaan we met een gangetje van twintig mijl de Elbe af. De kuster, die we moeten verslepen, blijkt de Nederlandse kustvaarder de "Botniaborg" te zijn. Een schip van de rederij Wagenborg uit Delfzijl. Dus een degelijk Hollands schip. Dat is weer eens wat anders, dan altijd buitenlandse schepen te verslepen. Ik heb verder de hele dag achter het roer van de "Groningen" doorgebracht. De kapiteins, zien in mij zeker de ideale roerganger, want op welk schip ik ook kom, ze vragen bij het binnenvaren of op rivieren, of ik het roer wil nemen. Ik moet toegeven, dat ik erg veel ervaring heb met sturen.  En nu weer achter het roer, het leek wel een snelboot van de marine, zo snel gingen we de Elbe af.
Om zes uur ‘s avonds voeren we de sluis bij Brunsbüttelkoog in. Het was daar een drukte vanjewelste. Er is het daar nog altijd niets verandert vergeleken met de vorige keren dat ik hier was. Lekker even de sluis op, naar de winkeltjes om nog wat lekkere dingen van onze losse munten te kopen. Dat kan daar gelukkig en zo raak je ook van je losse vreemde geld af. Je kunt het anders nergens kwijt maar hier wel. Er lagen een hoop Hollandse kusters te wachten voor de sluis.
We kwamen daar op de sluis zelfs IJmuidennaars tegen, die nog niet zo lang geleden bij Wijsmuller op de slepers hadden gevaren. Die kwamen even kijken en vragen wat wij zouden gaan verslepen. Wij waren eigenlijk vrij snel de sluis door, toen wij de sluis uit voeren bleven we varen op halve kracht. Zouden we dat niet gedaan hebben, dan zouden we met onze trek schroef de basaltstenen uit de oever trekken. We hadden op de sluis al gehoord dat de "Botniaborg" maar een paar mijl van de sluis af lag. Tegen de wal van het kanaal. We moesten wel opschieten, want over een uur zou het donker zijn en het begon nu al te schemeren. Het klopte dat de "Botniaborg" niet ver van de sluis af lag. Wij schoten langszij voor een eerste inspectie. De "Botniaborg" had een aanvaring gehad, met een Zweedse tanker en daardoor behoorlijk beschadigd. En daarbij gedeeltelijk gezonken. Veel was er niet meer van te zien, want hij was weer boven water gehaald en dichtgemaakt. Maar dat was gedaan om hem naar Holland te verslepen. En in Holland wachtte de werf al op hem. Er waren, toen wij daar aan kwamen, nog maar drie man aan boord. De kapitein de stuurman en de derde machinist. De stuurman en de derde machinist gingen mee op de run, maar de kapitein zou op de sluis van Brunsbüttelkoog er afstappen en naar huis gaan. Er kon maar één runner mee, want er waren nog geen schone hutten. De meeste hutten zaten nog vol modder. Wij begonnen meteen met sleepklaar maken. Er was besloten om de "Botniaborg" op zijn eigen ankerketting te gaan verslepen. Dat was nog wel even een behoorlijke klus, omdat er natuurlijk geen stroom op de ankerwinch stond. Dus met de hand uitpompen en het anker, met de kaapstander van de sleepboot en staaldraden, binnen boord te halen. Dus daar ging nog wel wat tijd in zitten. Toen de twee voorlopers weer insluiten, één voor het slepen en ook weer één als reserve. Daarna de nylon rekker weer op de sleep draad en het meeste werk was weer gedaan. Nu nog even het runner materiaal aan boord zetten., Dat ging meestal erg vlot, vooral omdat
natuurlijk een kustvaarder niet zo hoog ligt als een koopvaardijschip. Een kuster is ook een koopvaardijschip, maar je weet wel wat ik bedoel. Toen dat allemaal gebeurd was, moesten we meteen weg. De loods, die nog aan boord was en met de mobilofoon contact had met de sluis, zei als we nu vertrekken dat ze nog een plaatsje in de sluis voor ons open zouden houden. Het overige materiaal konden we dan wel in de sluis overzetten. We hadden dus wel het meeste werk in het donker moeten doen, alleen met de lichten van de sleepboot. En die heeft er een paar hoor, maar dat is gericht licht maar achter de verschansing blijft het toch echt donker. Wij als runners zijn gewend in donker te werken, of met een zaklantaarn. Maar die zaklantaarns zijn lastig en als je zonder batterijen zit, dan heb je niets meer voor noodgevallen, daarom zijn we gewend geraakt om veel in het donker te werken. Ja, bij daglicht werkt alles veel prettiger. Maar zo werkt het natuurlijk op de sleepvaart niet. Als er werk is word er gewerkt, bij nacht en ontij. Het was even goed weer dik elf uur voor dat we in de sluis lagen. We hebben in de sluis onze laatste spullen aan boord gezet van de "Botniaborg" en toen dat gebeurd was konden we pas even een blaasje pikken. Het zag er voor ons niet best uit, want er werd slecht weer verwacht, maar de kapitein besloot gewoon door te gaan en we vertrokken dus richting Holland. Het was nog mooi weer, dus waarom zouden we dat niet doen. Om twaalf uur precies voeren we de sluis uit. Op weg naar huis. Althans daar rekenden we maar op. De orders waren binnen, en we moesten de "Botniaborg" afleveren in Rotterdam. Jammer, dat duurt dan iets langer.

Als het Amsterdam was geweest, dan hadden we niet verder, dan onze thuishaven IJmuiden hoeven varen. daar hadden de havenboten wel voor de rest gezorgd, of anders de boten van Goedkoop. Nog steeds geen verandering van het weer. Toen we op lengte lagen gingen de mannen van de vrije wacht te kooi. Dat werd wel eens tijd, want ondertussen hadden wij al in geen drie dagen onze kooien gezien. Toen ik de volgen de morgen gepord werd om mijn wacht te lopen, was het, het mooiste weer wat je, je maar kon wensen. Dus de weervoorspellingen klopte dus ook weer eens niet, maar dat gebeurd natuurlijk vaker. Ondanks dat de "Botniaborg" geen klein scheepje was, liepen we als de pest. We voeren zelfs schepen voor bij, die bij ons in de sluis lagen. En toen moesten wij nog op lengte gaan. Het was al weer avond, toen wij de Nieuwe Waterweg op weg naar Rotterdam naderden. Er was geen loods te krijgen, om dat de loodsboot geen loodsen meer had. Daar zaten we dan mooi mee. We hadden de stroom vol mee, dus konden we niet stoppen of rondjes gaan varen Daar was het veel te druk voor. Het barstte van de scheepvaart om ons heen. We kregen toestemming, om dan maar zonder loods naar binnen te varen. Toen we een maal binnen waren, kwam er een bootje van de havenmeester langszij. Die speelde toen voor loods. Dat viel natuurlijk niet mee om een sleepboot, met sleep en dan nog de met stroom vol mee, naar binnen te loodsen. Maar die jongens uit Rotterdam, kunnen er wat van. Wij waren allang blij. Wij kregen de opdracht om de "Botniaborg" voor anker te brengen in de Botlekhaven. Door de sterke stroom moesten we hard werken om hem netjes op zijn plaats te laten ankeren. Toen hij voor anker lag, was iedereen aan het werk om ons materiaal van boord te krijgen. Toen alles van de "Botniaborg" weer terug bij ons aan boord was, kregen we de opdracht, om op te stomen naar onze thuishaven IJmuiden. Toen moest er nog eens hard worden gewerkt, want als een sleepboot terug keert van een reis, wordt een schip van boven tot beneden schoongemaakt en opgeruimd. Zo keerden we met de "Groningen" weer terug naar de steiger van Wijsmuller, voor ons kantoor in IJmuiden. Dit had een kustreisje moeten zijn van twee weken, maar het werd ruim twee en een halve maand, maar nu we weer thuis zijn, verlangen we weer naar een volgende reis. Nu ik dit terug lees, was het toch nog niet zo slecht.