Zomaareen reisje op de Zeeland van Juli 1962 tot Maart 1963


   
De zeesleper "Zeeland" van Wijsmuller was er nog een uit de oorlog, gebouwd in 1942 voor de Amerikaanse marine. Bruto 538 ton lengte over alles 44 meter, breedte 10.08 meter, holte 4.44 meter. Voortstuwing; dieselelektrisch, twee 1250 pk GM's op een schroef.

Toch varieert het aantal paardenkrachten nog al eens, dat wil zeggen hoe groter het schip dat assistentie aangeboden krijgt, des te meer pk's er in de "Zeeland" staan.

Volle kracht met losse boot lopen we 15 à 16 mijl, maar als er radio contact met een Jop is kan dat getal wel een verdubbelen.

Bijvoorbeeld, de concurrentie geeft een ETA op van zeg 23:00 uur aan een bange Griek, dan kan de "Zeeland" er om 20:00 uur zijn. En als de Kaptein gelijk even verklaart dat hij Lloyd's open form (no cure no pay) accepteert, komt alles dik voor elkaar!

Een zeesleper is een aasgier van de zee? Hoe kom je erbij, het gaat om het redden van mensen en schepen en naar geld wordt niet gekeken.

Het is aan de advocaten om dat achteraf te regelen. En dat ze in de hel mogen rotten, als ze er niet genoeg voor ons uitslepen!

En dan nu een reisje van ca. acht maanden naar het zonnige zuiden.

Geen verhaal van windkracht 22, met zeeën als kathedralen en ook geen heldenmoed waarvoor de medailles niet aan te slepen zijn.

Dit is de beschrijving van een reis die meestal heel saai is maar soms interessant dreigt te worden.

Dit alles gezien door de ogen van een joch van net zeventien maar vertelt door een man van zestig met de nodige hiaten in zijn geheugen.

Een eenvoudige doch voedzame maaltijd.

Naar aanleiding van een telegram kom ik, in de vroege morgen met de trein in IJmuiden aan, om te monsteren op de "Zeeland" als o.g. Bij het kantoor staan al enkele leden van de nieuwe bemanning, maar de boot is nog niet binnen.

Tegen pikheet is er nog steeds geen "Zeeland", dus worden er twee man afgevaardigd om binnen te vertellen dat we zo vroeg van huis zijn gegaan, dat er geen tijd meer was voor een ontbijt en dat we ons een beetje flauw voelen en graag wat centen willen om te gaan ontbijten in café restaurant "de Bruinvis".
 
Eerst wil die rooie ronselaar (onze roodharige aannemer van schepelingen) daar niets van weten, maar hij gaat overstag voor het argument, dat we ook thuis kunnen gaan ontbijten maar dan niet kunnen garanderen dat we vandaag nog in IJmuiden terug kunnen komen.

'Laat alles maar op één bon zetten en naar kantoor sturen en niet zuipen, hoor je!'

Wij naar de Bruinvis en als het waar is dat een pilsje gelijk is aan twee boterhammen, slaan we een stevig ontbijt naar binnen.

Omdat we niets van kantoor horen, gaan we tegen enen even kijken waar de "Zeeland" blijft.

Nog steeds niets, dus nog even naar binnen om te zeggen dat we nu toch wel warm willen eten.

Na herhaling van het argument waarmee we ons ontbijt los kregen, wordt de redelijkheid van ons verzoek ingezien en taaien we weer af richting Bruinvis, waar we gelijk aan tafel gaan en een maaltijd nuttigen waar geen kok aan te pas komt.
 
In de middag of avond (van veel eten kan het brein mistig worden) komt de "Zeeland" binnen. De afgaande bemanning staat, op vissersmanier, al in pakkie deftig voor en achter te maken en is meteen vertrokken.

Omdat onze kok en zijn maatje ook niet staan te trappelen om nog wat klaar te maken, wordt er besloten dat we maar weer aan de wal gaan "eten".

Hier haak ik af.

Hoewel ik mezelf een hele kerel vind, heb ik toch niet de conditie van een geoefend drinker, dus val ik gekleed en al in mijn kooi en ben meteen van de wereld.

Varen!

Om vier uur in de morgen is het 'voor en achter' en varen. Het is gelijk mijn roertorn, ik voel me ziek en misselijk!

De stuurman neemt het wiel even over, ik sprint naar beneden en hang over de muur met mijn vingers in mijn keel.

Na een plens water in mijn gezicht, pak ik een droge boterham en sta al kauwend weer aan het wiel. De stuurman grijnst: 'Als je er niet tegen kan, mot je ook niet zuipe'.

We doen wat kustreisjes met klein baggermateriaal, Duinkerken, Engelse zuidkust, Stavanger enz. Op een van die reisjes komen we de concurrent tegen.
 
De concurrent

De zee is als een spiegeltje zo glad en het is mistig, niet potdik maar af en toe valt het behoorlijk dicht.
 
Niet ver van Dover ligt midden op zee een groot vrachtschip voor anker.
Het is een Frans sprekende Belg, de "Monthouet" die een aanvaring in de mist heeft gehad.

Aan bakboord in luik vijf zit een gat waar de lading uit komt drijven en waar wij zo naar binnen zouden kunnen varen. Er zijn vijf doden te betreuren.

Rond om de "Monthouet" liggen slepers uit Duinkerken (de smerige aasgieren), maar dat weerhoudt onze kapitein er niet van om ook zijn diensten aan te bieden.

Onze ouwe begint zijn verkooppraatje, per megafoon, met de geweldige hoeveelheid paarden die we aan boord schijnen te hebben.

Dan gaat hij over op onze "very big pumps" en hemelt hij onze duikers op, als zijnde tovenaars die onderwater wonderen kunnen verrichten en dat gaatje wel even dicht zullen punniken.

Als ook dat niet helpt mompelt hij iets over stomme Fransozen die elkaar de hand boven het hoofd houden en iemand anders geen droog stuk brood gunnen.

Wij hebben zwaar de pest in, want een Jop als deze levert goed centjes op.

Maar ook dit hoort bij het spel en omdat we hier niets meer te zoeken hebben, vervolgen we de reis.

Dan naar Vlaardingen vanwaar we een reisje naar Kaapstad gaan doen.

De lange reis op

In Vlaardingen maken we vast op de grootste emmerbaggermolen die er bestaat en ook krijgen we een flinke beunbak mee.

Op de molen is de ladder gedemonteerd en zijn de emmers op dek gelast, om het zwaartepunt omlaag te brengen.

Op de bak (een onderlosser) staan, een sleepboot en twee sleepvletten in de beun vast gelast.

Na het vastmaken brengen we het nodige materiaal voor de runners over, zoals zwemvesten, reddingsvlot, vuurpijlen, aggregaat, radiozender, seinlamp op accu, olielampen voor boord en heklichten, rond schijnende rode lampen, stores, gasolie voor het aggregaat, petroleum voor de lampen en om op te koken, pompen voor als het gaat lekken en nog veel meer.

We gaan naar zee en buiten vieren we de sleepdraden wat op, de bak hangt een endje achter ons en staat op de beting vast.

De molen zit daar weer en eindje achter en wordt gesleept op de sleeplier.

We draaien economische snelheid op een motor en lopen ca. 4 mijl, hard gaat dat dus niet.

Nu is het zo dat op de zeesleperij het woord overwerk niet bestaat, in plaats daar van krijgen we Joppen geld wanneer we een schip in nood bergen.

Joppen geld houdt in dat van de schone winst een percentage naar de bemanning gaat, wat vervolgens weer naar rang verdeeld wordt.

Op een reis van haven naar haven zo als we nu doen, krijgen we mijlen geld. Er zijn lichte, middel en zware mijlen, dit ter beoordeling van dezelfde figuren die onze gages berekenen.

Met de huidige snelheid maak je per etmaal nog niet genoeg mijlen voor een pot bier met een gebakken visje.

En als het straks een beetje gaat waaien, tellen de mijlen weer af omdat je achteruit wordt gezet.

Biskaje  
               
Na het Kanaal, bij het naderen van de honderd vadem lijn, worden de sleepdraden verder uitgevierd, tot dat de bak op vijfhonderd en de molen op duizend meter draad zit.

Een sleeptros is niet een geheel maar bestaat (gezien vanaf de sleep) uit een spruit van ankerketting, een voorloper, een rekker en een sleepdraad.

Dit geheel hangt in een grote bocht naar beneden en zou in ondiep water zoals de Noordzee en het Kanaal over de bodem schuren.

Vandaar het kort houden tot we op diep water zitten, wat meteen voorkomt dat een of andere snuggere malloot tussen sleper en sleep doorvaart

Het is prachtig zomerweer en de Golf van Biskaje maakt dit keer zijn reputatie niet waar maar toch zit je als uitkijk naar achter te kijken, want een molen waarschuwt niet, maar gaat in een keer op zijn kop.

Eén fout zeetje of een lekke tank is al genoeg.

Het is nacht en pikkedonker, ik ben uitkijk.

Ik zit op de brugvleugel, op de bak van het boordlicht, de sleep in de gaten te houden. Alleen de boordlichten en de rode rond schijnende rode toplichten zijn te zien. Je zou er bij in slaap vallen.

Dan schrik ik me de pokken, waar net een paar olielampjes brandde, is er ineens een explosie van licht.
 
Op mijn kreet van 'STUUR', vliegt de stuurman naar buiten en staat net als ik even met zijn ogen te knipperen.

Dan zien we wat er aan de hand is, de molen baadt in een zee van licht. Alle navigatielichten, schijnwerpers en werkverlichting branden.

De runners hebben de machinekamer aan de praat gekregen en laten ons dat op deze manier even weten.
 
De bemanning

De bemanning bestaat uit een man of 28: de Kapitein (een ouwe lul van achter in de dertig), 2 stuurlui, 1 marconist, 1 bootsman, 6 man aan dek, 2 in de kombuis, 4 a 5 machinisten plus nog wat olielui, 5 runners op de sleep, 1 scheepshondje en Ome Kees.

Ome Kees

Ome Kees is de elektricien, hij is stok en stokoud, al 50 jaar en hij maakt zijn eerste reis.

Dat komt omdat hij altijd in een of andere fabriek heeft gewerkt en nu voor dat hij zijn laatste adem uitblaast toch nog wat avontuur en romantiek wil meemaken.
 
Laten we hopen dat hij lang genoeg blijft leven.

Wanneer op de lange reis de verveling toeslaat, is meestal de jongste de lul.
Niet op de "Zeeland", daar is de oudste degene met de minste ervaring, dus Ome Kees is aan de beurt.

Al de bekende flauwe rotstreken halen we met hem uit. Van de schop met het voetje tot het kompassleuteltje en van het dichtnaaien van de pijpen van zijn overall tot water in zijn schoenen als hij ligt te slapen.

Maar de wraak van Ome Kees is zoet!

Hij laat alles over zich heenkomen zonder zijn goede humeur te verliezen.
Hij blijft vriendelijk, behulpzaam en klaagt niet.

Uiteindelijk zijn wij degenen die zich hier niet erg prettig bij voelen en ons schamen. Natuurlijk wordt hij nog wel eens in de maling genomen, maar dan op de manier zoals we dat elkaar ook doen.

Snert

De Golf en de Portugese Noord hebben we al weer achter ons, de zon schijnt en het wordt steeds warmer.
 
Het is zaterdagmiddag en we hebben lekker snert gegeten, borden vol!

Aan de geluiden te horen begint de spijsvertering al goed op gang te komen
We staan met een man of wat op de brugvleugel en vervelen ons, elkanders verhalen kennen we onderhand wel, dus wat zullen we nu weer eens doen?

'Laten we een schetenwedstrijd houden, wie de hardste laat is de winnaar'.

'Nee, ik weet wat beters laten we in de stuurhut gaan staan met alles dicht en wie het eerst voor de stank vlucht is een doos bier kwijt'.

We roepen de anderen erbij en staan als haringen in een ton stijf op elkaar gepakt te meuren dat het niet mooi meer is. Het knettert en knalt aan alle kanten, de lucht is niet te harden, de temperatuur is dik boven de 35 graden en we staan te zweten als otters.

Dit is echt niet vol te houden, maar niemand wil als eerste opgeven.
Ome Kees (die ertussen is beland zonder precies te weten waar het om ging) zegt met benauwde stem: 'O dat was ik vergeten, maar ik zou nog even naar die eh dinges kijken, ik ben zo terug, dat vinden jullie toch niet erg'?

'Tuuuuurlijk niet Ome Kees'.

Hij open de bakboords deur, stapt naar adem snakkend de vleugel op en hoort achter zich, Ome Kees als je zo terug komt, neem je dan gelijk die doos bier mee?

Wij stormen, elkaar verdringend, door twee deuren tegelijk naar buiten.

Op dat moment komt de kapitein, die zijn hut heeft waar op andere schepen de kaartenkamer zit, in zijn pendek het stuurhuis in.

Door al het gestommel is hij uit zijn schoonheidsslaapje gehaald en staat, terwijl hij zich met volle hand in het kruis krabt, even verdwaasd om zich heen te kijken naar die gekken die daar buiten staan te brullen van het lachen.

Dan bespeurt hij dat de gezonde zeelucht een ietwat ander aroma met zich meedraagt dan gewoonlijk.

Nog harder krabbend, zodat het lijkt alsof hij last van zakratten heeft, informeert hij woedend naar de naam van de hoerenzoon die hier zo smerig heeft staan schijten, want dan zal hij dat gore zwijn wel even over de muur pleuren.

'Het was Ome Romer, kap' zegt iemand.

'O' zegt die ouwe bedaard en verdwijnt weer in zijn hut.

Ome Romer

Hier moet ik toch even uitweiden over Ome Romer, een bemanningslid die niet op de monsterrol staat.

Wanneer iemand zegt: 'We schieten lekker op, nog een weekje en we zijn in Dakar', dan is er altijd wel iemand die zegt: Stil, laat Ome Romer dat maar niet horen. Want Ome Romer is er altijd op uit om de zaak in het honderd te laten lopen. Net als je denkt dat alles goed gaat, gooit Ome Romer roet in het eten.

Een voorbeeld?

Het mangat van het trossenruim is open blijven staan en er is een beste smak water naar binnen gekomen zodat we een flinke puinhoop kunnen opruimen.

Of je doos bier is opeens leeg en je maat zweert dat hij van niets weet: 'Echt eerlijk, waar mag ik hier (bij "hier" wijst hij naar zijn kont) stekeblind worden als ik sta te liegen'.
 
Ja, zelfs als er in de kombuis iets aanbrandt, of de autopilot pleurt uit zijn werk zodat je achter je eigen sleep aan vaart, het is altijd de schuld van Ome Romer. Ook kan Ome Romer het weer beïnvloeden zodat we dagen achtereen tegen een rottig stukkie zee liggen in te stampen.

Hoe Ome Romer er uitziet?

Dat weet niemand precies.

Soms, wanneer je in het donker vanuit je ooghoek een beweging waarneemt, weet je dat hij weer op pad is, maar écht zien doe je hem niet.

MAAR… WEES OP JE HOEDE!

De Sparks

Alle zeelui weten dat koks en marconisten gestoord zijn.

De koks vanwege de hitte van het fornuis, de marconisten vanwege het gepiep uit de "spreeuwenkast" en het de hele dag moeten praten in punten en strepen.

Onze sparks is geen uitzondering op deze regel. Hij gaat er vanuit dat échte heren niet vroeg opstaan en aangezien hij er van overtuigt is hij de enige heer aan boord is, laat hij zich voor tienen niet zien.

Pas met pikheet verschijnt hij in de officiers mess, op zijn badslippers gekleed in ochtendjas met een keurig gevouwen handdoek over zijn arm en een bad tasje in zijn hand.

Bij zijn kopje koffie eet hij een geroosterd boterhammetje met aardbeienjam, luistert met één oor naar het gepiep uit de radiohut, met het ander naar de gesprekken om hem heen en leest ondertussen ook nog een flut romannetje.
 
Om kwart over elf worden de tafels gedekt en verdwijnt hij richting douche.
Inderdaad, een heren leven.

Soms gebeuren er echter dingen die zijn dagritme enigszins in de war sturen.
Bijvoorbeeld wanneer de radar weer kuren heeft.

Onze radar, die nog op de ark van Noach heeft gestaan, laat het op de meest ongelegen momenten afweten.

Dat levert een tafereeltje op als in een ziekenhuis waar de heren doktoren rondom de doodzieke patiënt staan te overleggen.

De eerste machinist, die denkt dat hij vanwege zijn rang het meeste verstand van die dingen hoort te hebben:'Ja het kan natuurlijk aan het eh …… liggen maar het zou ook heel goed de … kunnen zijn. Hoewel….'

De Ome Kees:'Aan de voeding kan het niet liggen, die heb ik net nog doorgemeten en de spanning is goed'.

De 2e stuurman:'Ik snap er niets van hij deed het daarnet nog goed, maar in eens was het mis en ik heb nergens aangezeten'.

De kapitein:'Dat kan me allemaal niks verdomme, als hij het maar snel weer doet'.

De marconist heeft intussen de ingewanden van de patiënt blootgelegd en doet nader onderzoek.

Kapitein: 'Nou sparks hoe zit het, kan je het maken of niet? Schiet eens een beetje op, man!'

Het antwoord bestaat uit, een blauwe vlam en een rauwe kreet van pijn, gevolgd door enige godslasteringen.
 
De sparks komt overeind met een verwilderde blik in zijn ogen, terwijl zijn haren die anders netjes tegen zijn hoofd geplakt zitten, nu recht overeind staan.

Hij heft zijn handen alsof hij iemand wil wurgen en doet twee stappen richting kapitein. Die herinnert zich plots een onafgemaakt klusje in zijn hut en is meteen verdwenen.

De eerste begint nog even over condensatoren en hoogspanning, maar daar luistert niemand meer naar.

Op de lange reis is dit humor van de bovenste plank, geen cabaretvoorstelling kan het halen bij de dingen die je hier meemaakt.
 
O ja, de radar had alleen een nieuwe radiobuis nodig en doet het alweer.

Schurrefie

De tweede en ik lopen samen de hondenwacht.

Hij geeft te kennen dat hij best wat lust maar een boterham met ouwe opsnit is nu niet bepaald aantrekkelijk. Ik zeg: 'Moet je horen stuur, als ik een half uurtje naar beneden kan versier ik een lekker schurrefie voor ons.'

'Waar denk je dat vandaan te halen zit de store dan niet op slot?'
'Dat wel stuur maar ik kom er wel in'. 'Goed dan, maar als je gesnaaid wordt weet ik van niks'

De hutten van het gewone volk, bevinden zich onderdeks rondom de messroom.
De mijne, een viermans runners hut die ik, omdat de runners op de sleep zitten, voor mezelf alleen heb, bevindt zich vooraan aan bakboord.

In de verste hoek van die hut zit een luik in het dek waardoor je via een stalen ladder nog een dek lager komt en in de store. Nu zit daar een hangslot op, waar alleen de kok een sleutel van heeft, ….. denkt hij.

Ik ga dus boodschappen doen en daarna aan de gang in de kombuis.
Uien bakken met veel sambal, daar vlees uit blik doorheen vervolgens een blikje tomatenpuree en vier eieren erdoor (goed voor het zakkie), zout niet vergeten.
 
Half brood onder de arm, blik perziken onder de ander, twee vorken en messen in mijn kontzak, de pan en twee borden in mijn handen en dan naar boven.
 
De stuurman haalt er rap twee pilsjes bij, dat is genieten! Na het eten alles goed afwassen en de kombuis achterlaten alsof er niets gebeurd is.

Dit feestje herhalen we nog menigmaal zonder ooit gesnapt te worden.

Ome Romer slaat toe

We zitten nu echt in de tropen, het is bloedheet en er is geen airco aan boord.
Wat is dan logischer, dan nu zuigers te gaan trekken. We varen nog steeds economische snelheid op BB motor terwijl de SB motor uit elkaar ligt.

De zee is rimpelloos en er staat alleen een kalme oceaan deining.

Af en toe schieten er vliegende vissen laag boven zee door de lucht, om vele tientallen meters verderop kans te zien met alleen hun staart het water te raken en daarmee weer te versnellen zo dat ze verder zweven.

Net na enen, met de warme hap achter de knopen, wordt er alleen gewerkt door degene die wacht hebben, de rest doet een tukkie of zit slaperig aan dek op een plekje in de schaduw.

Ook in de vetput wordt niet gewerkt, véél te heet nu. Plotseling valt, zonder enige waarschuwing, de BB motor uit. Even is het doodstil, dan breekt de pleuris uit.

Machinisten en olielui vliegen de vetput in sommige op blote voeten met alleen een pendek aan. Ook aan dek en op de brug wordt er gerend en geschreeuwd.

De stuurman hangt aan de fluit om de runners op de sleep te waarschuwen.

Al die opwinding snap ik niet, we zitten mijlen ver uit de kust en het is bladstil weer. Wat kan je hier gebeuren we hebben toch alle tijd?

Dan kijk ik naar achter en begrijp het maar al te goed.

De onderlosser met zijn hoge ronde boeg, komt met een behoorlijk gangetje op ons af.

Logisch, als je bedenkt dat tussen die bak en de sleepboot ca. vijfhonderd meter draad hangt, zo dik als mijn onderarm.

Dat is een gewicht van heb ik jou daar en trekt de bak naar voren en ons naar achter. Bovendien is daar de draad van de baggermolen, die twee keer zolang is en twee keer zo hard aan ons trekt.

Daar komt de bak aan zeilen, hoog steekt zijn boeg boven ons achterdek uit
Rakelings schiet hij schuin achter onze kont langs, met de twee runners in zwemvest aan dek.
 
'Dat scheelde maar een kuthaartje van een negerin' zegt bootsman Rinus.

'Nou, zeg dat wel' roept Klaas:'daar had ik mijn lul niet tussen durven houwe, hoogstes mijn schoonmoeder.'
 
Ondertussen is de bak, die al een heel eind voorbij is, aan het keren en komt terug, als een stier in de arena die de volgende aanval inzet.

Hier is geen redden meer aan, straks worden we gekraakt tussen bak en molen!
Er worden al voorbereidingen getroffen om de draad van de molen te kappen en die van de bak te laten schieten.
 
Op dat moment komen er wat vreemde geluiden uit de vetput en start een van de motoren. Nog voor de telegraaf rinkelt, draait de schroef al vooruit en stuurt die ouwe de boot uit de baan van de bak en voor de molen uit.

De bak is opeens weer zo mak als een lammetje en volgt ons weer netjes, terwijl de molen langzaam afzakt en zijn oude plaatsje weer inneemt.

In eerste instantie worden de vetpriesters vereerd en aanbeden. Wierook en lauwerkransen komen er niet aan te pas maar dat is alleen omdat die dingen op zee niet zo snel voorhanden zijn. Want die tovenaars van beneden hebben toch mooi even alles en iedereen gered, o zo!

Wanneer de hoerastemming wat is afgezakt, zegt iemand: 'Ho wacht es even, wie heeft dat klote ding eigenlijk laten stoppen, dat zijn toch ook die fietsenmakers geweest?'
 
Die ouwe knikt en kijkt vuil naar de opper vetpriester. Deze draait zich naar zijn ondergeschikten en probeert de blik van die ouwe te imiteren.

Nu vliegen de beschuldigingen over en weer, maar niemand heeft het gedaan.
Dan komt een van de fietsenmakers met het enige antwoord waar onze gezagvoerder genoegen meeneemt.
 
'Weet je wat ik denk, het was Ome Romer, verdomd als het niet waar is!'

De rest van het zwarte koor kijkt elkaar opgelucht aan en beaamt dit gretig.
Die ouwe kalmeert op slag, geeft de wacht over aan de tweede en verdwijnt in zijn hut.

In welke vorm dit geintje in het m.k. journaal komt weet ik niet, maar ik ben wel benieuwd of de naam van Ome Romer wordt genoemd.

De scheepshond

We hebben een scheepshond, een klein, zwart, lief, vullesbakkie.

Iedereen is stapelgek op hem.

Hij heeft verschillende namen Blacky, Moortje, Ouwe schooier, Vuil zwart schijtend mormel en Vlooienbak, het ligt er maar net aan wie hem aanspreekt.

Eigenlijk is hij van de kok maar toen die ouwe begon van: 'Bij mij komen er geen vieze smerige stinkende honden aan boord', wist Blacky meteen met wie hij vriendjes moest worden.

En na het nodige aankijken met trouwe bruine hondenogen, kwispelen en zacht janken, slaapt hij nu bij die ouwe in zijn hut. Ja, als die ouwe gaat pitten en Blacky is er nog niet, moet de uitkijk hem gaan zoeken.

Toch heeft Blacky één vijand aan boord, een van de matrozen. Dat komt doordat Blacky gek is op gedragen sokken. Hoe harder ze naar tenenkaas meuren, hoe lekkerder ze zijn. Hij kauwt er op en scheurt ze aan reepjes, héérlijk vindt hij dat.

Dat weten we allemaal, dus laten we onze sokken niet slingeren en wie dat toch doet, moet ook de gevolgen dragen. Weet zo'n beest veel?
 
De Blacky hater is voor de tweede keer een paar sokken kwijt en loopt te vloeken en te razen:'Godverdomme ik flikker die pleurishond over de muur.!'

'Ja, en jij er achteraan' zegt bootsman Rinus.

's Morgens komt Blacky altijd naar de kombuis om wat lekkers te schooien, maar vandaag is hij laat. De kok vraagt of iemand Blacky al heeft gezien. 'Nee, maar hij zal nog wel bij die ouwe zijn.'

Met pikheet is Blacky nog steeds niet tevoorschijn gekomen en we worden toch wat ongerust. In plaats van koffie drinken, gaan we zoeken maar we vinden hem niet.

Dan gaan onze blikken naar de enige die niet mee heeft gezocht.

'Oké, dit geintje heeft lang genoeg geduurd, waar heb je hem verstopt?'
'Over de muur, dat heb ik toch gezegd.'

Nu heeft iedere zeeman wel eens gedacht, 'Als ik overboord pleur terwijl niemand het ziet hoelang hou ik het vol om boven te blijven en hoe is het om langzaam te verzuipen?'

Dus niemand die hem gelooft, zoiets doet een zeeman niet! We gaan weer zoeken en nu ook in kasten en andere bergplaatsen, maar geen Blacky. Langzaam dringt de waarheid tot ons door, 'Die vuile rotschoft heeft het echt gedaan!'

Even dreigt er een lynchpartij, maar dan zegt Rinus: 'Maak je handen niet vuil aan die klootzak, ik ga wel naar die ouwe.' De ouwe wil in eerste instantie meteen op tegenkoers maar omdat het al uren geleden gebeurd moet zijn, is het ook weer uren terugvaren.

Zolang kan zelfs een dapper hondje als Blacky niet blijven zwemmen en we beseffen dat we hem echt kwijt zijn.

De laffe moordenaar krijgt op staande voet de zak en heeft hut arrest tot we in Dakar zijn, vanwaar hij op eigen kosten naar Holland kan.

In de messroom komt hij alleen om eten te halen dat hij in zijn hut moet opvreten en waar hij, wat ons betreft, in mag stikken. Niemand die ook maar één woord tegen hem zegt en hij wordt straal genegeerd als hij zelf probeert iets te zeggen.

We voelen allemaal een ingehouden woede en die vuile hufter doet er verstandig aan om ook 's nachts niet aan dek te komen, want een "ongeluk" zit in een klein hoekje.

Dakar
 
De sleepdraden worden opgekort, want we naderen Dakar waar we gaan bunkeren en storen.

Heerlijk om, na al die weken met alleen maar water om je heen, weer land te zien. Zoveel kleuren groen, en wat ruikt het lekker!

Zodra we vast liggen en ingeklaard zijn kan de gore dierenbeul oprotten.
Het liefst zien we hem tussen wal en schip verdwijnen, maar hij komt veilig aan land en druipt af zonder dat ook maar iemand één woord tegen hem zegt.
 
We zullen hier twee dagen blijven liggen, dus dat wordt stappen!

Helaas, de twee o.g's hebben boordwacht en ik ben als eerste de lul.
's Avonds, iedereen is de wal op en zit ik een baal piepers te jassen, zodat de kok en zijn maatje ook vroeg de wal op kunnen.

Langszij ligt de lege bunkerboot, een sleepbak, te wachten tot de sleepboot hem komt halen. De bemanning, vijf man sterk, zit gezellig bij mij aan dek te kijken hoe ik dobbelstenen fabriceer.
      
Van dat kijken naar mijn werk, krijgen de heren honger en vragen me of er wat te kanen valt. Dat treft, want om dat de vrieskamer leeg moet voor de nieuwe stores, heeft de kok het laatste vlees gebraden.

De grootste soeppan uit de kombuis zit vol met jus en vlees en wie trek heeft die pakt maar. Ik sleep met moeite de pan aan dek en zeg 'bon appétit!'

Meteen verdwijnt er een grote zwarte ongewassen hand in de lauwe vette jus en komt boven met een grote karbonade.

Na een flinke hap te hebben genomen vraagt hij, al kauwend en slikkend met het vet druipend van zijn kin: "No porc?"

Verdomme, dat is waar ook, die lui hier zijn Mohammedanen en mógen helemaal geen varkensvlees vreten. Nog voor ik antwoord kan geven, duiken er rap nog vier man met hun ongewassen klauwen in de jus en nemen snel een hap. Dan staren vijf vette gezichten me vragend aan.

Moet ik ze nu gaan vertellen dat ze gezondigd hebben tegen de wetten van Allah?
Dus zeg ik: 'Mais non, pas de porc, ce boeuf'. Voor de duidelijkheid hou ik twee vingers als horens boven mijn hoofd, maak loeiende geluiden en schraap met mijn "hoeven".

Dat werkt, nog terwijl ze staan te proppen verdwijnt hun andere hand al in de jus en komt met een karbonade boven. Weer nemen ze eerst een grote hap voor ze naar de herkomst vragen. Ik zie aan hun smoelen dat ze verrekte goed weten wat ze aan het schransen zijn, maar toch voer ik na iedere "duik" mijn stierenact op en zijn zij gedekt tegenover Allah.

De mannen krijgen ook nog versterking van af de wal en staan elkaar te verdringen rond de pan. Op het laatst gaan ze tot de ellebogen in de jus om de laatste losse stukjes er uit te halen.

De pan is leeg en ik heb er weer een stel "dikke" vrienden bij.

De volgende morgen ben ik een etmaal vrij en zwerf overdag wat langs de haven en door de stad. Ik doe niets bijzonders, maar geniet gewoon van het vrij kunnen rondlopen zonder steeds de zelfde rot koppen te moeten zien.

's Avonds, wanneer ik mijn maats alweer toffe gasten vindt, gaan we behoorlijk door het lint en hangen weer eens even ouderwets de beest uit.

Koperen Willem

Er doen verschillende versies de ronde over hoe Koperen Willem, de chef runner, aan zijn bijnaam komt. Volgens een daarvan heeft zijn bijnaam te danken aan de nogal uitbundige kleur van kapsel en baard. Beide zijn vrij lang en de kleur doet inderdaad aan koper denken.

Het gerucht gaat, dat hij haar en baard iedere dag wast maar dat de rest van zijn van lijf pas met Kerst aan de beurt is.

We zitten weer op zee en Willem laat ons via het dagelijks radiopraatje weten dat ze op de molen een extra bemanningslid hebben. Wat is er gebeurd? Toen Willem 's middags in de stad wandelde, kwam hij in de "Europese wijk" terecht.
Allemaal riante villa's met grote tuinen en grote hoge hekken. In een van die tuinen zag hij een pup van een Duitse herder. Hoe hij het precies geflikt heeft weet ik niet, maar het hondje zit nu op de molen, waar het de cursus " hoe word ik zeehond in twaalf lessen" volgt.

Het kleine mormel is zeeziek, loopt schijtend en kotsend door het verblijf en denkt dat Koperen Willem God is.

O ja, zijn nieuwe naam is ……….……"Dakar"

Waterskiën

Vanaf de brugvleugel heb je als uitkijk goed zicht op de sleep.

De molen, aan zijn duizend meter sleeptros, sukkelt daar in de verte rustig achter ons aan. De onderlosser, op de halve afstand, scheert twee a driehonderd meter heen en weer, steeds over de draad van de molen heen.

Dat kan geen kwaad, want daar zit een bocht in die minstens honderd meter diep hangt. Soms lijkt het er op dat de bak ons voorbij wil maar steeds scheert hij terug en laat zijn andere zijde zien.

Het valt me op dat de twee runners, die anders op het heetst van de dag in het zwembad liggen, (in het beun staat meer dan een meter water) nu druk op het achterdek aan de gang zijn. Het lijkt of iemand iets aan het afzagen is maar het is te ver weg om precies te zien wat ze doen.

De bak scheert weer eens uit en gaat zover door, dat ik weer even op het achterdek kan kijken. O, nu zie ik het, ze zijn weer aan het haaien vissen met een hieuwlijn met daaraan een stalen voorlopertje met een paar vleeshaken.

Een van de maats staat tenminste achterop een lijn binnen te halen.
Dat moet een flinke haai zijn, want zo te zien krijgt hij hem alleen nooit binnen.

Het achterdek verdwijnt weer uit het zicht.
Ik ben benieuwd of ze dat monster nog binnengehaald hebben.

Tijdens het radiopraatje krijgen we het hele verhaal te horen.
Wat ik voor vissen aanzag, was toch iets anders. Omdat ze zich verveelden hadden ze iets nieuw bedacht, waterskiën! Hoe kom je echter aan ski's?

Heel eenvoudig, je sloopt een paar dikke vloerplanken uit het dek van het verblijf.

Dan neem je een zaag, hamer, een paar broeksriemen, wat spijkers en voor je het weet heb je een paar fantastische ski's, compleet met bindingen.

Dat ijzerhout het soortelijk gewicht van een spoorrail heeft en dat 4 knopen misschien ook niet de juiste snelheid is om topsport te bedrijven, ach dat zijn alleen maar lastige details waar je niet op moet letten.

Nadat ze geloot hebben wie er het eerst mag, krijgt "de gelukkig winnaar" de ski's onder gebonden, een lijn om zijn middel en wordt te water gelaten.
Tot zover het geslaagde deel van het watersport gebeuren.

Onze olympische kandidaat komt meteen achter drie dingen.

1. Dat hij niet kan skiën.
2. Dat ijzerhout niet blijft drijven.
3. Dat hij zeker de nieuwe Messias niet is, want over het water lopen lukt  ook al niet.

Voor hij beseft wat er gebeurd is hangt hij half onderwater aan de lijn. Gelukkig zit de andere tamp op een bolder belegt. Steeds weer gaat hij koppie onder. Zijn maat probeert hem weer terug naar de bak te trekken maar de ski's zitten goed vast en werken als drijfanker.

Dan schiet een van de bindingen los en met zijn laatste krachten weet hij zijn andere been ook los te wurmen. Nu kan zijn maat hem naar de bak toe trekken, waar hij eerst tien minuten half verzopen over het roerblad hangt, voor hij met enige hulp weer aan boord klautert.

Ruzie op de onderlosser

Het leven op de onderlosser is nogal primitief. Er is geen elektriciteit aan boord, dus moet alle verlichting van olielampen en zaklantarens komen. Er is ook geen hydrofoor, zodat ze zoetwater met een ouderwetse "boerenpomp" uit de tank moeten trekken.

Koken doen ze op een petroleumstel, iets wat met slecht weer levensgevaarlijk is, dus moeten ze het soms dagenlang zonder warm prakkie doen. Een radio hebben ze niet, laat staan TV.
 
Wanneer je met zijn tweeën al een paar maanden op een bak zit, ken je elkaar van haver tot gort. De verhalen van de ander heb je al tig keer gehoord en alle moppen zijn ook al menig maal verteld.

Dan slaat de verveling toe en ga je wat anders zoeken. Omdat waterskiën de heren bij nader inzien toch niet zo bevalt, werpen ze zich maar weer op de hengelsport.

Eerst lopen ze 's morgens een rondje om de vliegende vissen, die 's nachts aan boord zijn gevlogen, op te rapen. Die zijn gebakken erg lekker bij het ontbijt.

Een stuk of wat bewaren ze om tonijn te vangen, dat is lekker voor 's avonds en de kop is goed aas voor het echte werk, haaien vangen.

Wat doe je met een gevangen haai?

Je kunt de staart afhakken en de tanden er uithalen als souvenir maar dat is na paar keer ook niet interessant meer. Dus gooi je ze weer in zee?

Niet deze jongens, die hebben weer wat nieuws bedacht. Een zeewater aquarium met "haaien en andere vissen".(Vrij naar Wolfgang Ott.)

Zoals gewoonlijk gaan ze zeer voortvarend te werk. Alles wat ze vangen gooien ze in de beun. De loskleppen kieren een beetje, zodat het water redelijk ververst wordt maar de vissen niet ontsnappen kunnen.

Ze werken zich uit de naad en sleuren van alles en nog wat aan boord, net zo lang tot ze een leuk "aquarium" vol vis hebben.

Aan één klein detail zijn de mannen voorbijgegaan.

Normaal nemen ze op het heetst van de dag een verkoelende duik in de beun maar nu met die grote scherp getande bekken daar beneden, is er toch iets wat hen tegenhoudt. Wat moeten ze nu?

De kleppen openen en zo alles laten ontsnappen kan niet.
In Vlaardingen is alles zee vastgezet, gelast of gesjord. Dus ook de kleppen.

In de beun vissen lukt niet, want die kolere krengen bijten niet. Zelf de beun in met een strop durven ze niet, want misschien bijten die rotbeesten dan wél.

Dat wordt tot Kaapstad, niet zwemmen. De hele dag kaarten? Dat verveelt ook, zeker als je allebei vals speelt.

Het loopt uit op een flinke ruzie, waarbij ze elkaar nog net niet aan het mes rijgen en het eindigt in elkaar doodzwijgen.

Vanaf de "Zeeland" kunnen we redelijk volgen wat er speelt.

Het radiopraatje krijgen we nu in duplo, in zowat de zelfde bewoordingen, alleen de namen zijn anders. Ze ontlopen elkaar zo veel mogelijk, de een huist voorop en de ander zit in het achter verblijf.

Als de een gekookt heeft, loopt hij met zijn pannetje door SB gangboord naar voren om daar zijn prakkie op te kanen, terwijl de ander door het BB gangboord naar achter gaat om zíjn potje te koken.

Dit duurt een dag of wat en net als we denken, dat komt nooit meer goed, zijn ze opeens weer de dikste vrienden en halen samen de idiootste stunts uit.

Aardappelen, bier en patentkoppelingen

Het contact met de sleep wordt, twee keer per dag, onderhouden met een radio zender. Maar omdat de wachten lang en saai zijn staat de Aldisslamp ook vaak te flikkeren, meestal alleen maar voor een ouwehoerenpraatje.

En door al dat oefenen ontstaat er een tempo waar de marine jaloers op kan zijn.

De tweede is weer aan het seinen met de molen en leest: b-r-e-n-g b-i-e-r.
Die ouwe die net van tafel komt en onderweg is naar zijn middagdutje, heeft even mee staan kijken en dicteert de stuurman een antwoord dat er niet om liegt.

Op de molen geven ze het niet zomaar op. g-r-o-e-n-t-e i-s o-p a-a-r-d-a-p-p-e-l-s v-e-r-r-o-t v-l-e-e-s v-o-l m-a-d-e-n e-n- a-l-s-j-e-t-o-c-h-k-o-m-t-n-e-e-m-da-n-m-e-t-e-e-n-b-i-e-r-m-e-e

Nu neemt die ouwe de lamp en verteld ze precies waar het op staat.
Daar zijn de mannen, gezien het antwoord, niet van onder de indruk.

k-y-k n-a-a-r v-o-o-r-d-e-k

De kijkers worden op het voordek gericht, waar twee runners met voorhamers bij de patentkoppelingen staan, klaar om de kettingspruit te laten slippen.

Die ouwe is witheet en seint iets over muiterij en straf.

Het antwoord is kort en krachtig, g-e-e-n b-i-e-r g-e-e-n s-l-e-e-p en de mannetjes daar in de verte beginnen op de koppelingen te slaan.

Nog nooit is er een motorsloep zo snel te water gelaten en vol bier gegooid als nu. Terwijl het hele spul gewoon met vier mijl voortsukkelt, brengen wij het bier over. De runners zijn zeer tolerant, want dat er geen aardappelen, vlees of groente bij zit, wordt ons niet kwalijk genomen.

Terug aan boord hebben we het nog over deze "muiterij" en knikken veelbetekenend, als iemand zegt: 'Ome Romer kan hier wel eens achter kan zitten'.

Kaapstad

We naderen Kaapstad. Er staat hier een dikke swell en we gaan behoorlijk te keer. Hoe verder we komen, des te rotter wordt het zeetje, logisch want hier komen twee oceanen bij elkaar. De wind neemt ook steeds meer toe.
Kaap de Goede Hoop, werd vroeger niet voor niets Stormkaap genoemd.

De molen maakt flinke halen. Af en toe lijkt het of hij om wil sodemieteren.
De runners denken er blijkbaar net zo over, want ze staan met zwemvest aan naast een opgeblazen dingy aan dek.
 
De ouwe brengt ons eerst een heel end voorbij de baai tegen het zeetje in, want nu met deze zee er dwars in te gaan liggen, dat is gekkenwerk.
Er lopen hier echte volwassen golven, zo hoog dat zelfs de molen af en toe uit het zicht is.
 
Nu gaan we de draden op korten, zo dat we beter manoeuvreren kunnen.

Op het achterdek, dat constant overspoeld wordt sta je af en toe tot aan je middel in het water. Ook ga je door de kracht van het zeetje onderuit en spoel je zowat overboord maar steeds vind je wel weer ergens houvast of grijpt een van je maats je op tijd bij je kladden en helpt je in één ruk weer overeind.
 
Als wij klaar zijn, worden alle blikken naar boven gericht, waar die ouwe op de vleugel bij de telegraaf staat.

We moeten op het juiste moment rond, om het zeetje in de kont te krijgen.
Voor het eerst op deze reis staan beide hoofdmotoren bij, nog wel "dead-slow", maar stand-by voor het echte werk.

De ouwe is de rust zelve. Hij neemt er alle tijd voor en kijkt voortdurend naar de zee. We staan vol spanning te wachten.

'Verdomme, nu heeft hij alweer een kans gemist, we hadden allang rond gekund'.
'Ach man, rot op, als jij het beter ken dan die ouwe, mot je daar zelf maar gaan staan en anders kan je beter je smoel houwe'.
 
'Ben je belazerd, as hij daar bove staat ken je beter metéén over de fucking side stappe'. 'Ach man, ga je tanden poetse, je stinkt uit je bek'. 'Da 's waar, maar me reet ruikt als een roosje, als je zoet bent mag je straks effe ruiken'.

Terwijl we dit soort beleefdheden uitwisselen, blijven de ogen strak op die ouwe gericht.

Opeens geeft hij kalm een roercommando, rukt de telegraaf heen-en-weer en drukt hem naar "full ahead".
 
Nu laat de oude dame zien dat ze nog pit in haar lijf heeft. Er komt een bult water onder de kont vandaan waar je u tegen zegt. Het achterschip zwaait rond terwijl we tegen een beste heuvel water op knokken en voor je begrijpt hoe hij het flikt, heeft die ouwe ons naast de onderlosser gebracht, die al rond komt.

Nu wordt de molen hoog opgetild en schuift aan de andere kant van die berg water weer naar beneden. De draad komt stijf en de molen begint rond te komen.

De ouwe speelt constant met de telegraaf en geeft roercommando's, dat alles met een gemak waar je van staat te kijken.

Net voor de volgende grote jongen bij de molen is, ligt deze slaags en rijdt er rustig overheen. Mijn respect voor die ouwe is met sprongen gestegen, wat een zeeman! Op ons gemak "surfen" we rustig voor het zeetje uit naar Kaapstad.

We leveren de sleep af en nemen de runners met hun uitrusting aan boord.
Het meeste gaat in het trossenruim maar de grote motorpompen worden aan dek tegen de beting gesjord.
 
We bunkeren en provianderen. Waterladen hoeft niet, want zolang er een hoofdmotor draait, kunnen we in onze eigen zoetwaterbehoefte voorzien.

We blijven een nacht binnen en natuurlijk moet er 's avonds gestapt worden.
We krijgen nog een preek over omgang met de gekleurde medemens in het algemeen en die van het zwakke geslacht in het bijzonder.

Ook worden we nog even gewezen op de gevaren aan de wal, zoals daar zijn:

A.  Een geslachtsziekte.
B.  Een beroving.
A.  Stokslagen, (in geval je A. bij het verkeerde ras probeert op te lopen.)
D.  Vul maar in en kleur de plaatjes…….!

Kortom, welkom in Suid-Afrika waar die Boer regeert en die Swartman crepeert.

Met losse boot, koers noord.

De volgende morgen vertrekken we richting IJmuiden, in afwachting van orders.
We lopen economische speed, halve kracht op één motor maar wat een snelheid, wel 8 mijl, je zou er bang van worden.

Nu de vijf runners weer bij ons aan boord zitten, moet ik mijn hut delen met Koperen Willem en nog een andere runner. Dat is geen ramp want we zitten met zijn drieën in een vier persoons hut.

Het is alleen niet zo geinig dat "Dakar" geen leuk klein hondje blijkt te zijn, maar meer een halfwas Duitse herder. Het lieverdje heeft een vlijmscherp gebit en heeft al een paar keer diep in mijn kuiten gebeten.

Een keer toen ik slaperig uit mijn kooi kwam en een keer toen ik 's nachts na mijn wacht voorzichtig zonder het licht aan te doen om de anderen niet wakker te maken, mijn hut binnen kwam.

Het beest heeft al zoveel op zijn sodemieter gehad van Willem, dat hij een valse angsthapper is geworden.

Steeds weer probeer ik om vriendjes met hem te worden maar dan denkt hij dat ik bang voor hem ben en probeert weer te bijten. Het enige wat helpt is een kwaaie stem en een schopbeweging, dan kruipt hij jankend in een hoekje.

Het liefst zou ik echt schoppen, onder de kloten van Willem wel te verstaan!

Een "vlotte" berging.

We zitten nu ter hoogte van Senegal en hebben nog steeds geen orders.
Onze sparks zit weer, ver na pikheet, in zijn badjas aan een geroosterd boterhammetje te knabbelen, verdiept in de klassieken. Plots schiet hij overeind, sprint naar de radiohut terwijl zijn boek (Mickey Spillane "Aasgier en Asfaltbloem"), totaal vergeten op het dek valt.

Na een minuut of wat komt hij met een telegram in zijn handen langs de toegestroomde nieuwsgierigen maar geeft geen antwoord op onze vragen en verdwijnt in die ouwe zijn hut.

De kok geeft te kennen dat hij allang weet wat de orders zijn:'Met losse boot naar de States en dan via Honolulu. met een aircraft-carrier voor de sloop, naar Japan'.

'Ja hoor chef, jij op Honolulu met van die mooie meiden, allemaal in een bananenrokkie en straal verliefd op jouw lelijke smoel, droom maar lekker door.'

Dan komt die ouwe en duikt met de eerste stuurman in de kaarten en almanak.
De automaat wordt op een nieuwe koers ingesteld en de machinekamer krijgt opdracht om ook de andere hoofdmotor te starten.

De telegraaf gaat op volle kracht en we spuiten er met 14 à 15 mijl vandoor.
Koers en snelheid duiden niet op een reisje States maar meer op een "jop" in de buurt van de kust.

Eindelijk krijgen we te horen wat er loos is. Ergens in een riviermonding ten zuiden van Dakar, zit een vrachtschip aan de grond. Het zit al dagenlang vast en loopt geen direct gevaar maar het is bijna springtij en dat mogen we niet laten verlopen, vandaar de haast.
 
We arriveren bij het schip. Het is de "Hubert Prom", een Franse stammenboot, zo een met de brug achterop en heel zwaar laadgerei. Het schip ligt op een zachte modderbank, zo vast als een huis.

We maken een sleep verbinding per motorsloep en tegen het eind van de middag liggen we voor anker, op zo'n twee à driehonderd meter afstand van die boot, met de sleepdraad slap op de bodem tussen ons in.

Na het eten zullen we een poging gaan wagen. Iedereen zit nu te schaften, behalve ik. Want wie heeft ankerwacht? De o.g. natuurlijk, wie anders.
Verdomme, moet er nu voor dat stomme halfuurtje schaften ook al wacht gelopen worden? Ik heb honger en wil vreten! Ook wil ik niet straks beneden zitten als het spel gaat beginnen.

Verrek wat is dat? Krijg nou de kolere, die pokkeboot beweegt, verrek als het niet waar is. Nog even kijken voor de zekerheid, ja hoor die Fransoos komt steeds een beetje verder rond op de stroom.

Ik vlieg naar de telegraaf en haal hem wel tien keer heen en weer, zo dat de bellen vanuit de machinekamer door het hele schip te horen zijn.

De vetpriesters en olielui vliegen de machinekamer in, de dekcrew stormt aan dek en ik krijg te maken met een kapitein die vol argwaan naar mijn geestelijke gezondheid informeert. Mijn opwinding is snel over en ik begin nu aan mijn waarneming te twijfelen, maar ik zeg:'dat ding bewoog net kap, volgens mij komt ie los'.

Als ik geen gelijk blijk te hebben, sta ik straks met mijn koffer op het vliegveld, dat zie ik zo duidelijk als wat in die ouwe zijn blik.

Toch handelt hij direct. De motoren draaien al.
Hij geeft twee commando's: 'Anker op en sleepdraad stijf draaien' en zet de telegraaf op langzaam vooruit.
Nog voor dat de sleepdraad stijf komt ziet nu iedereen het schip bewegen maar op die Fransoos is geen hond te zien. Die zitten natuurlijk ook te schaften en hebben niet in de gaten dat ze, zonder onze hulp, al vlot zijn gekomen.

Die ouwe maakt er een hele show van. Hij hangt even flink aan de fluit, zo dat die lui daar attent gemaakt worden op het gebeuren. Dan laat hij ons met grote halen van BB naar SB scheren zodat de neus van de stammenboot heen en weer gaat en het net is alsof we hem loswrikken uit de modder.

Aan boord van die Fransman staan mensen te juichen en ons aan te moedigen, alsof we het op handkracht doen in plaats van met diesel power. Terwijl we ze naar diep water slepen zeggen we tegen elkaar: 'Ze moesten eens weten'!

'Ja maar dat loskomen hè, precies als we zitten te vreten, als jij net even de andere kant op had gekeken en zij iemand op wacht hadden gezet, hoefden ze alleen maar de sleepdraad los te pleuren en hadden wij het nakijken gehad, eigenlijk hebben we stront mazzel'.

'Ja precies, want wie denk je dat er achter dat loskomen zat'?

'Ome Romer'?

We kijken elkaar aan en knikken ernstig.

Sloependek tjetten.

Na de berging van die Franse stammenboot zijn we met losse boot naar Dakar gegaan voor bunkeren en stores. Het is nog geen pikheet als we vastliggen en de boots roept Wimpie de andere o.g. en mij bij zich.

'Moet je horen, we liggen een dag of twee binnen dus kunnen we mooi het sloependek in de tjet zetten zonder dat iedereen er met zijn grote platpoten doorheen baggert.
 
Dat lijkt me een mooi joppie voor jullie twee en als je klaar bent mag je wat mij betreft gaan stappen, dus als je een beetje doorwerkt sta je voor drieën aan de wal maar een van de twee heeft boordwacht en moet voor achten weer aan boord zijn, toss er maar om.'

We gaan het werk eens bekijken. Op het sloependek zit een isolatie laag van een centimeter of zes, van een soortement kurk met cement.
Het spul is waarschijnlijk net zo oud als de "Zeeland" zelf en zit vol scheuren en gaten.

'Verdomme man, dat lukt nooit met een roller alleen' zegt Wimpie.
'Net wat je zegt en als we met deze tering hitte alles met kwast en kuttelikker moeten doen, zijn we vanavond nog niet klaar'.

'Ja ja, "klaar de wal op", zijn wij effe genaaid?' Nu kan ik heel wat hebben maar stappen is een serieuze zaak en als ze dáár aan komen word ik vals.

'Luister Wimpie, wij gaan op tijd stappen, we moeten alleen ons gereedschap aanpassen aan het werk.' Ik leg uit wat ik bedoel en Wimpie is het gelijk met me eens, dit moet lukken.
 
We nemen allebei een pot "Boottop" met een flinke kwast en beginnen met afzetten daar waar het nodig is. Pikheet slaan we over. We werken met een Jezus gang en dat is te zien ook maar een kniesoor die daar op let.

Nu moeten we vierkante meters produceren, dus gooien we de geheime wapens in de strijd. Wimpie begint een bus "Boottop" uit te gieten over het dek en ik strijk het uit met een grote vloer wisser en een ouwe luiwagen. Af en toe moeten we eerst weer een paar grote bussen tjet halen, want het sloependek lust heel wat liters op deze manier.

We zweten als otters en onze koppen zien nog rooier dan de "Boottop" maar we zijn wel tegen half twaalf klaar. Staande op de bovenste tree van de trap naar dek, kijk ik vol trots naar ons werk. Het ziet er prachtig uit, zelfs de scheuren en gaten zijn zo goed als verdwenen.

We ruimen op en laten heel nonchalant wisser en luiwagen tussen wal en schip zakken.

We staan ons schoon te maken met een lap peut, daar komt de boots:'Als jullie nu al stoppen voor de schaft red je het niet voor drieën, ik zou nog maar even doorgaan.'

'We zijn klaar Rinus, we gaan effe vreten en dan is het "schijten scheren schoenenpoetsen en de wal op", Dakar here we come!'

De boots is hier nog niet van overtuigt en loopt de trap op tot voor het lijntje dat we daar gespannen hebben. Hij laat zijn blik over ons kunstwerk gaan en komt met een verbaasd gezicht weer naar beneden.

'Oké, rot de wal maar op, als één van jullie maar voor achten terug is.'
Terwijl hij over de waterkering naar binnen stapt, werpt hij nog een wantrouwige blik over zijn schouder. Hij voelt op zijn klompen aan dat er iets niet klopt.
Maar wat?

We rennen onder de douche door, trekken een schone pendek, shorts en T-shirt aan. Snel een happie eten, nog even naar boven voor poen en hup de wal op.
Daar doen we de dingen die zeelui verondersteld worden te doen, zoals het bezoeken van musea en andere bezienswaardigheden.

Tegen achten, bamzaaien we nog even met als inzet wie er terug moet om boordwacht te lopen.

Wimpie is de lul en neemt een taxi naar de boot, terwijl ik me weer bezig hou met wat Dakar aan cultuur te bieden heeft.

Na nog even een bed te hebben opgezocht, alwaar ik de slaap niet vatten kan en binnen een half uur weer op straat sta, ontmoet ik een ploegje van de "Zeeland" waarmee ik nog veel meer cultuur opdoe.

Al dat moois bekijken maakt dorstig en ondanks dat ik op aanraden van de kok mijn cola goed verdun met een plaatselijke specialiteit, raak ik goed in de lorum.

Wanneer ik de anderen er van probeer te overtuigen dat ik nog even terug naar dat ene museum moet om een liggend naakt aan een nadere inspectie te onderwerpen, pakt de bootsman me in mijn lurven en gooit me achter in een taxi.

Apie 's voeren.

De volgende morgen heb ik een kater van hier tot Tokio, verdomme, wat kan een mens beroerd zijn.

Ik ga tot IJmuiden nergens meer de wal op, dat weet ik wel zeker!
Overdag werk ik wat aan dek maar echt productie leveren is er niet bij.
Tot overmaat van ramp staat bootsman Rinus ook nog tegen me te schreeuwen en ik heb al zo'n koppijn.

'Wat hebben jullie godverdomme uitgevreten met dat sloependek?
Alles plakt nog als de verdommenis, dat is in nog geen zes weken te belopen, stelletje tuig dat jullie zijn! Vooruit vertel op, wat hebben jullie gedaan'?

Erger dan dit kan het niet worden, dus biecht ik alles maar eerlijk op en eindig met:'Als we het met de kwast hadden gedaan, waren we 's avonds laat nog niet klaar geweest en ik dacht dat het in deze hitte wel gauw droog zou zijn.'

'Ja op de vlakke gedeelten wel maar niet in de scheuren en gaten, stommeling.
Had er dan op zijn minst een sloot siccatief door gepleurd'.

Rinus, die als het er op aankomt een goeie vent is, verlinkt ons niet bij de eerste stuurman. Wel zegt hij tegen hem dat deze partij Boottop toch echt niet deugt.

Deze avond heb ik boordwacht en blijf moederziel alleen achter. De eerste uren ben ik zoet met het piepers jassen voor een man of dertig. Tussendoor komen er nog vier Japanners van dat schip verderop (de "Bikken Maru" of zo) in gebarentaal vragen ze of ze even in de vetput mogen kijken.

Wat mij betreft kunnen ze kijken wat ze willen, zolang ze hun takken maar thuis houwen. Ik hou ze nauwlettend in de peiling maar ze blijven netjes overal van af. Wel staan ze even te zoeken naar de manoeuvreerstand.

Die zie je al gauw over het hoofd, want dat is niet meer dan een ebonieten wieltje met een wijzertje er aan, zoals je wel op schakelborden in fabrieken ziet.

We hebben twee G.M. hoofdmotoren van 1250 pk., die elk een dynamo aandrijven.
Die leveren de stroom voor een dikke elektromotor met vertragingskast die op de schroefas zit.

En met het ebonieten wieltje regel je alles, het heeft zowat dezelfde uitslag als het handel van de telegraaf, pijltje omhoog is stop, pijltje op acht uur is vol vooruit en pijltje op vier uur is vol achteruit, een kind doet de was.

Van vol vooruit naar vol achteruit is een kwestie van één polsbeweging en neemt slechts enkele seconden in beslag.

Wanneer ik laat blijken dat de rondleiding er op zit, vertrekken de heren onder veel dankbetuigingen. Dat neem ik tenminste aan als ik hun beleefd lachende gezichten zie, want verstaan kan ik ze niet en voor hetzelfde geld trekken ze de huwelijkse staat van mijn ouwelui in twijfel.

Nog een uurtje piepers jassen en dan maar eens een boekje van de sparks "lenen" uit het rekje in de officiersmess.

De nacht sleept zich voort, het is al over drieën en er is, vreemd genoeg, nog niemand terug van de wal. Dan hoor ik remmen piepen op de kaai.
Terwijl ik aan dek ga hoor ik hoe een mannenkoor, met veel enthousiasme en weinig talent, "de klok van Arnemuiden" ten gehore brengt.

Een donkerblauwe vrachtwagen, met op het portier het woord POLICE, staat op de kaai.

De vlakke laadvloer wordt geheel in beslag genomen door een grote getraliede kooi met aan de achterkant een trapje van drie treden dat naar een traliedeur met hangslot leidt.

Achter de tralies in het halfduister zitten de koorleden, zo te zien is zowat iedereen aanwezig.

Er stopt nog een politieauto, een Peugotje waar drie agenten uitkomen die met hun knuppels tegen de tralies slaan en 'silence' roepen.

Daar storen de mannen zich niet aan en zingen vol vuur een voor mij nieuwe versie van "Aan het strand stil en verlaten" en eindigen dit schone lied met: 'Als hij worstelt met de golven en de dood voor ogen ziet, smeekt hij God schenk mij rabarber, want peen en uien lust ik niet!'
De smerissen zien het hopeloze van hun klopactie in en gaan in hun auto zitten wachten.

Ik probeer uit te vinden wat er aan het handje is, maar de mannen weten dat ook niet en de smerissen laten weten dat er eerst een hogere pief bij moet komen.

De heren van het koor geven te kennen dat ze wel trek hebben in een bittergarnituurtje en als dat niet kan, dan toch op zijn minst een boterhammetje met iets hartigs, 'en doe er ook maar een pilsie bij'.

Ik wip aan boord en maak een stapel sandwiches met worst en kaas, pleur deze op een dienblad dat ik op een doos Tuborg zet en breng dit aan de wal.
Gek genoeg, houden de smerissen me niet tegen.

Wanneer ik begin uit te delen, komen er steeds meer handen door de tralies.
Het hele tafereeltje doet me aan iets denken en ik sta plots te brullen van het lachen, de tranen lopen over mijn smoel.

Dan hoor ik:'Wat valt er hier verdomme te lachen?' en kijk recht in het gezicht van onze gezagvoerder, die ook al zijn hand door de tralies heeft gestoken.
Nog na hikkend zeg ik:' Sorry kap, maar de laatste keer dat ik zo iets als dit zag, was in Artis bij de apenkooi'.

Aan het gezicht van die ouwe is te zien dat als er geen tralies tussen ons zouden zitten, er wel eens iets heel akeligs met me zou kunnen gebeuren.

Na het voederen der dieren, duurt het nog meer dan een uur voordat de hogere pief wordt voorgereden. Deze heeft meer goud op zijn schouders en kijkt ook een stuk intelligenter uit zijn ogen dan zijn ondergeschikten.

Nu wordt ook duidelijk wat er aan de hand is.

In het kort komt het hier op neer: In de stad gaat er een etalageruit van een juwelier aan gruzelementen. Op het bureau gaat het alarm af.
De agentjes rijden rond, maar kunnen geen dader(s) vinden.
De bemanning loopt net op dat moment naar de taxistandplaats.
Agentjes denken:'Beter iets dan niets' en arresteren het hele zwikkie.
Op het bureau blijkt spoedig dat de mannen niets met de zaak te maken hebben dus worden ze op staatskosten naar de haven gebracht.

Maar om zulke gevaarlijke individuen op vrije voeten te stellen, moet er eerst een hogere pief op de proppen komen. Deze lag net lekker voor anker achter Kaap Kont en was niet zo blij dat 'ie anker op moest.

Iedereen mag nu weer aan boord maar eerst even de paspoorten laten zien, want anders gaat het feest niet door. Omdat je wel heel stom bent als je in dit soort landen je paspoort in je zak steekt, blijft iedereen mooi zitten waar ie zit.
Nu gaan de blikken naar mij.

Maar om in de hutten naar zo'n dertig paspoorten te gaan zoeken lijkt me ook niet alles. Dan zegt die ouwe:' Hier heb je mijn sleutels, haal de monsterboekjes en mijn pas uit de kluis in mijn hut'.

Zo gezegd zo gedaan en na een kwartiertje zit iedereen weer aan boord.

Na een paar dagen is het hele gebeuren alleen nog maar een goed verhaal voor thuis of in de kroeg.

Alleen moet ik de eerste weken niet hardop lachen als die ouwe in de buurt is, want dan begint 'ie gelijk vuil naar me te kijken.
En nú zitten er géén tralies tussen!

De "Help"

We vertrekken uit Dakar met volle bunkers en stores.

De koers is weer noordelijk, met als voorlopige bestemming IJmuiden.
We zijn onderhand al met al meer dan vier maanden onderweg en willen wel weer eens naar Holland, want straks komen de feestdagen en die vier je liever thuis.
Dat kunnen we wel schudden, want alweer komt de sparks met een telegram bij die ouwe en alweer is het de kanenbraaiër die precies weet wat er in staat.

'We moeten naar de overkant, naar de Bahamas de hele winter op station liggen.'
'Ja hoor, die gifmenger zal het weer es niet weten, dat heb je zeker in je kristallen bolletje gezien'? 'Ach man laat 'm toch lulle, het enige station waar die pekelstrooier komt te legge, is het centraalstation, met ze bezope harses op de rails.'
 
'Wat bedoel je met pekelstrooier, stomme dekzwabber, wou jij beweren dat mijn eten te zout is?' 'Helemaal niet maar je zou er es an die ouwe kenne vrage of dattie een kookboekie voor je ken anschaffe, zo een met allenig maar plaatjes, zo dat zelfs een droplul as jij het ken vollege.'
 
De kok, die al behoorlijk rood aanloopt, rent de kombuis in en komt terug met een uitbeenmes. 'Zeg dat nu nog eens als je durft.' 'Tuurlijk, lul de behanger die je ben, je ken nie koke en lere sajje 't ook nooit.'

De kok ziet nu zowat paars, hij tilt zijn mes hoog op en doet een stap naar voren. De "dekzwabber" trekt zijn matrozenmes, buigt licht voorover en zakt wat door zijn knieën. Hij houdt zijn mes laag met de punt schuin omhoog en wacht kalm af wat ons kokkie gaat doen.

Tot zover was het leuk maar nu is het tijd om in te grijpen. De schuimbekkende kanenbraaiër, die niet beseft dat hij tegen een ex-marinier geen enkele kans maakt, dringen we zachtjes de kombuis weer in. 'Laat me los, ik vermoord hem!'
'Zeker chef, maar vandaag even niet, wacht maar tot je hem aan de wal tegen komt, dan maak je gehakt van hem, zeker weten.'

De ouwe, die niet begrijpt waarom we nog niet boven staan om het laatste nieuws te vernemen, is zelf maar eens afgedaald en treft ons aan terwijl we de kok staan te kalmeren.

'Wat is hier aan de hand?' Vraagt hij met een argwanende blik op het zooitje ongeregeld dat voor en in de kombuis staat. De kanenbraaiër begint weer te sputteren: 'Ik vermoord die schoft' maar wij overstemmen hem en zeggen dat het om een geintje ging.

De ouwe, die wel door heeft dat er hier wel wat meer aan het handje is maar ook ziet dat de brand al geblust is, gaat er niet verder op in.

'Luister, we moeten samen met de "Help" een vissermannetje bergen, dat ding zit hoog en droog op het strand van de Westelijke Sahara. De bergingsinspecteur, Kapitein Gatensleber, is daar al. We kunnen er morgenmiddag zijn. Dat was het, o ja jongens, niet met zijn allen die kanenbraaiër zieken, want dan wordt het eten nog slechter dan het al is.'

Nog voor de kok genoeg adem bij elkaar gehapt heeft om op déze dodelijke belediging te reageren, is die ouwe alweer vertrokken.

We naderen de kust en wie niet ergens anders nodig is staat voor op de bak, nieuwsgierig naar de job. Langzaam komt er wat tevoorschijn boven de van hitte trillende horizon. Op het eerste gezicht is het net de Hollandse kust.

Alleen is het hier bloedheet en zie je de schoorstenen van de hoogovens niet, anders zou je zweren dat we IJmuiden aanlopen. We komen dichterbij en zien dat duinen een stuk lager zijn dan thuis.

'Kijk daar, dat moet de "Help"zijn!' In het silhouet van de "Help" kan je je niet vergissen met haar ouderwetse schoorsteen en die hijsbok voorop, ze ligt voor anker zo'n drie honderd meter uit de kust, net buiten de branding.

Op het strand doemt ook iets op maar dat is niet een "vissermannetje", dat is een ouwe Duitse IJsland-trawler, groter dan een coaster, echt een joekel van een ding.

Er lopen hier haast geen golven, alleen een lange oceaandeining, dus gaan we langszij de "Help" zodat de hogedruk kan overleggen.

De rest gaat even buurten en ouwe bekenden begroeten.

De "Help"is een bergingsvaartuig dat in de oorlog werd gebruikt om de anti duikbootnetten voor haven ingangen open en dicht te trekken. Ook heeft ze nog meegedaan bij de landing van de geallieerden in Normandië, met het aanleggen van kunstmatige havens en het opruimen van versperringen. De oude dame heeft in de machinekamer een prachtige stoommachine staan en ook de lieren aan dek gaan op stoom.

Hm, wat ruikt dat toch lekker. Wat we vooral kunnen waarderen, is een hoekje van het ruim dat ze tot bar hebben omgebouwd.

Het is helemaal in stijl ingericht, met visnetten en van alles wat je maar uit kroegen jatten kan. Maar het allermooist is een jukebox, die het nog doet ook, compleet met een stel platen waar de achterkant bijna doorheen klinkt.

'Hoe komen jullie daar nu weer aan?' 'Mooi hè, die kregen we van Tante Sijt uit "de Brulboei", hij was kaduuk maar we hebben hem weer aan de praat gekregen. 

Komen jullie vanavond "een beetje doen"?' 'Ja, dat is goed, komen er dan ook nog wat lekkere wijven?' 'Nou nee, maar voor honderd gulden kun je de kok pakken.'
'Honderd piek? Die kanenbraaiër van jullie is verdomme nog duurder dan een goeie hoer.' 'Nee, dat zie je verkeerd, híj krijgt maar een geeltje.'

'En die vijfenzeventig piek dan, wie krijgt die? 'O, die zijn voor de bootsman, want die mot de kok effe voor je vasthouwe.' Verrek, een mop die we nog niét kennen, dat kan vanavond nog wat worden.

We ruilen de boekenkisten om en gaan terug aan boord, want het topoverleg boven is afgelopen.
 
We gooien los en gaan een kwart mijltje verderop voor anker. De motorsloep gaat te water zodat we vanavond naar het feest kunnen.

Als we de kok vragen of hij een geeltje wil verdienen, zegt hij direct ja maar begrijpt vervolgens niet waarom we met zijn allen in een deuk liggen van het lachen.

De "Saipa Prima"

Ondanks dat ik mijn plechtige gelofte om "voor IJmuiden niet meer de wal op te gaan" niet gebroken heb, word ik toch weer wakker met een knaap van een ongecastreerde kater.

Vandaag gaan we met de sloep naar het strand om terplekke de zaak eens op te nemen De "job" is een gewezen Duitse trawler ze is nu Italiaans en haar naam is: "Saipa Prima". Ze is, onder een hoek van dertig graden met de kust, met een behoorlijk gangetje het strand opgelopen.

Volgens de geruchten 's nachts bij heldere hemel, net na volle maan en met weinig wind. Er doen allerlei indianenverhalen de ronde, waarvan we er drie als redelijk geloofwaardig uit selecteren.

Een: Het ging om de centen van de verzekering.
Twee: Ze zat tjokvol wapens voor de "Polisario" rebellen.
Drie: Een en twee samen.

Van een ding zijn we overtuigd, ze hebben haar met opzet laten stranden.
Er zitten hier langs de kust veel rotsen voor het strand maar de "Saipa Prima" is "toevallig" net langs het enige vrije straatje omhoog gekacheld.
 
Er ligt een sleepdraad in zee, met de ene tamp op de trawler en de andere aan een neuring onder een boeitje. Die is van die namaak bergers van Smit (vies woord), die hier ook al bezig zijn geweest, maar hals over kop weg moesten en de draad netjes voor de echte bergers lieten liggen. Dat kan ons nog een mooi zakcentje opleveren, we zullen op ze drinken.

We stappen in de motorsloep en varen richting strand. Er staat nog steeds weinig wind maar de oceaandeining zorgt toch voor een zware branding.

Het is precies als in die Hawaï films, waarin ze op een plank van die hoge brekers af surfen. Met een rotgang komen we, met de kont omhoog en de neus naar beneden, het strand op stuiven. Wij zijn zeiknat en de sloep staat halfvol water maar de adrenaline stroomt door mijn lijf en mijn kater is verdwenen.

'Verdomme', zegt Wimpie:'dat ging lekker, op de kermis mot je er voor betalen maar hier krijg je nog geld toe ook.'

De "Saipa Prima" ligt hier al een pikheetje en staat aan alle kanten stijf van de roest. Er zijn een paar mensen van de "Help" aan boord maar ze maakt een verlaten indruk en doet niet alleen denken aan een walvis die al een maandje op het strand ligt maar stinkt ook naar rotte vis.
 
Een troosteloos geheel, zelfs voor bergers. Aan dek van de "Saipa Prima" heb je aan SB uitzicht over de Atlantic met als eerste oppertje Amerika en aan BB op een oceaan van zand, Sahara genaamd.

Dit gedeelte van de zandbak is bekend onder de namen Westelijke Sahara, Spaanse Sahara en Rio de Oro. Dat laatste betekent Goud Rivier maar een rivier zal je hier niet vinden en goud zit hier hooguit in de kiezen van een ouwe legionair.

Wat je hier wel vindt? Wat dacht je van zand, zand en nog er eens zand, dan nog een enkele bedoeïen (al dan niet tot het Polisario behorend) en ca. veertig kilometer zuid van hier het Spaanse vreemdelingenlegioen. Dat is niet zo bekend als het Franse legioen maar doet er, qua wreedheden, niet voor onder.

De sloep wordt weer het water in gesleurd en gedraaid. Een man aan het roer, een man bij de motor en acht man buitenboord om de kop naar zee te houden.
We staan het ene moment tot de knietjes in zee en het volgende moment slaat er een golf over ons heen en worden we met sloep en al weer op het strand gekwakt.
Maar we leren snel en komen door de branding maar wel weer met een beste plons water in de boot.

Terug op de "Zeeland" zijn we het er over eens dat, hoewel het zeer opwindend is, we toch niet meer met de sloep naar de wal moeten gaan.

Dan komt die ouwe met het idee om het reddingsvlot, dat de runners bij aanloop Kaapstad uit voorzorg opgeblazen hadden, te gebruiken.

Dat ding hebben we toen leeg laten lopen en omdat het nooit meer in zijn container paste, opgerold in het trossenruim gegooid.

De 12 persoons dingy wordt voorgaats gehaald en we zetten de luchtslang erop.
We snijden de tent eraf maar laten de bogen zitten. Een drijflijn er aan en klaar is kees.

We maken heel wat ritjes naar het strand, heen op het zeetje en terug met de lijn op de kop van de winch.

De dingy gaat met slecht weer als een wild paard te keer en wie zich dan niet met twee handen vasthoudt, wordt er met een sierlijke boog uit geslingerd en moet zwemmend naar de kust. Maar afgeladen of bijna leeg, om gaat hij nooit.

De "Help heeft, na eerst zijn beide grondtakels goed vast te hebben getrokken, een sleepverbinding gemaakt. Wij maken ook verbinding en dan is het wachten op springtij,

Ali Baba

Op de "Saipa Prima" zit nu een ploeg mensen van zowel de "Zeeland" als de "Help". We bivakkeren onder de bak en slapen op luchtbedden.
Overdag is het bloedheet maar daar zijn we al een tijdje aan gewend.
Wat we niet wisten, is dat het tegen de morgen letterlijk ijs en ijskoud kan zijn, wel een graad of 15, brrrr! Voor het eerst sinds maanden moet er een deken over.

Overdag gaan we de omgeving verkennen, alles is hier zandduinen met hier en daar wat rotsformaties. Er groeit hier niets, geen struik, geen plant, geen gras, alles is kaal maar wel van een woeste schoonheid.

We zien sporen van dieren, van slangen, hagedissen en kleine knaagdieren.
En 's morgens vroeg vinden we afdrukken van hyena's pal naast de loodsladder, ik ben blij dat ze geen klimles hebben gehad.

Overdag hebben we, buiten een paar huishoudelijke karweitjes zoals zand uit onze "slaapzaal" vegen en een nieuwe latrine graven, niets te doen.

Ik maak kilometers lange wandelingen in mijn blote bast, verbranden doe ik al lang niet meer en ik ben zo zwart als een neger. De woestijn is saai, dor en eentonig maar……….. komt over je, ……… pakt je en laat je niet meer los.
Opeens zie ik de overeenkomst met de zee, de woestijn is weids, uitdagend, afwisselend en nooit hetzelfde.

Ondanks dat ik geen behoefte voel om een tweede Lawrence of Arabia te worden, kan ik nu wel begrijpen wat iemand bezield om hier aan het zwerven te gaan.

Op zekere dag staat er opeens een bedoeïenentent zo'n twee honderd meter van het strand. Eerst zien we niet veel van de bewoners maar na een paar dagen krijgen we (oog) contact met een soort van Ali Baba. Hij ziet er gevaarlijk uit, met een woeste baard en dito snor, gekleed in een lang gewaad met hoofdtooi, compleet met een oud Garrand geweer en een kromme dolk.
 
Hij woont samen met zijn vrouw, een dochter en zijn schoonmoeder in zijn tent.
De arme man, alleen tegen drie vrouwen, wat een ellende!

Hoewel?!!! Volgens de geruchten neukt hij ze alle drie.

Ik vraag me alleen af waar die geruchten vandaan komen, 't zal wel weer kombuispraat zijn, gevoed door een flinke portie kutnijd.
     
Surfen!

We zijn nog niet de sensatie vergeten toen we met de sloep het strand op kwamen surfen, daarom zoeken we naar middelen om een surfplank te maken.
Zo'n ding moet voldoende oppervlak hebben en ook nog eens heel licht zijn.
We piekeren ons suf maar de oplossing ligt pal onder onze neuzen, of liever gezegd, onder onze ruggen. Luchtbedden, hard opgeblazen, zijn ideale surfplanken. Oké, je kan er beter niet op gaan staan maar ook liggend op je buik gaat het loei hard. Vooral als er ver weg op de Atlantic een puist wind staat, dan lopen hier beste zeeën.

Om te surfen, lopen we eerst met ons bedje honderd vijftig meter naar het zuiden. Hier zijn wat rotsen die het zeetje breken, zodat we tot buiten de branding kunnen peddelen.

Daarna gaan we evenwijdig aan de kust weer koers Noord. Nu gaat het kalm richting strand terwijl de golven zich beginnen op te bouwen.
 
Daar komt een grote jongen, een meter of zes hoog. Ik begin te peddelen en probeer recht voor het hoogste deel te komen. Dan voel ik hem komen, nu peddelen met de handen zo hard ik kan om zoveel mogelijk vaart te maken. De golf begint te breken, hoog boven me maar ik voel ook dat ik steeds harder ga en grijp met twee handen mijn luchtbed vast.

Met een pleurisgang stuif ik richting strand, wel vier meter hoog tegen de steile helling van de breker geplakt. Met mijn kop naar beneden en mijn voeten omhoog, de golf begint te brullen en te razen, ik krijg net zoveel water als lucht in mijn mond en heb geen idee waar mijn maats zijn maar voel me als een jonge god op deze wilde rit, niets kan mij deren!

Daar is opeens het strand, oh nee hè, wéér te laat om los te laten.
Met een bloedgang stuif ik het strand op en schuif nog vijf meter over het strand, dat wil zeggen, het luchtbed stopt na twee meter in het rulle zand maar ik glijd op mijn buik nog drie meter over grof zand en schelpen.

Dit is me de laatste dagen al meer gebeurt en dat is te zien ook.
Als ik overeind kom, kijk ik naar mijn borst, buik en dijen. Er zijn weer nieuwe rode lijnen in mijn vel getrokken, terwijl de oude lijnen blauw, geel en paars zijn geworden, ik lijk verdomme wel een Deccakaart.

Ik kijk naar mijn maats die ook net overeind krabbelen, zij zijn al net zo mooi getatoeëerd. Samen kunnen we een complete set overzeilers vervangen, kan nog van pas komen in de sloepen, als de "Zeeland" onverhoopt mocht afzuipen.

Zoetwater is hier niet, dus dat moet van de "Zeeland" komen. Een plastic vijftig liter vaatje wordt met veertig liter water gevuld en over de vloed vrij gezet.
Op het strand vangen we het weer op en rollen het naar de loodsladder, daar vullen we een stel jerrycans die we aan dek hijsen.

"Ali Baba", die alles wat we doen van een afstandje in de gaten houdt, heeft al een tijdje in de peiling dat we onze eigen waterbron hebben. Opeens staat hij vlak voor ons, vol ongeloof toe te kijken hoe wij helder water over gieten en daarbij behoorlijke scheuten ernaast in het zand laten verdwijnen.

Hij spreekt geen woord, maar zijn blikken zeggen alles:'Niet te geloven, wat een stelletje onverantwoordelijke klootzakken!' Als hij zich omdraait en wegloopt, druipt de minachting van hem af.

Water

Vroeg in de ochtend, het is net een beetje licht en nog niet echt warm, begin ik zoals gewoonlijk aan een wandeling van een uurtje door de zandbak. Een jeneverfles met water en een paar sinaasappelen mee en daar ga ik.

Ik loop met een boog om de villa van Ali Baba heen maar die heeft me toch in de gaten. Ali wenkt me naar zijn tent en hoewel ik in mijn eentje toch een beetje huiverig voor hem ben, loop ik naar hem toe. Dit is de eerste keer dat we echt contact hebben.

Omdat we allebei een klein beetje Spaans spreken en ook goed met handen en voeten overweg kunnen, begrijp ik al snel wat hij wil. Alleen het waarom ontgaat me alsnog.

Ali zegt dat ik met zijn vrouw en schoonmoeder mee moet lopen.
Waarheen zegt hij niet, maar wijst grofweg naar het oosten, de woestijn in.
Nu zou ik liever met zijn dochter aan de wandel gaan, zeker nu ik die andere twee vrouwen van dichtbij zie maar ik ben nieuwsgierig genoeg om achter dat stel hobbezakken aan te lopen.

De dames wandelen nonchalant kwebbelend door de woestijn, net een paar Amsterdamse vrouwen die even "een Nieuwendijkie pikken".
 
We kachelen al meer dan een uur door het zand, heuvel op heuvel af.
Nu en dan wijken we uit voor een rotsformatie maar komen steeds weer op koers.
Waar we onderhand zitten weet ik niet maar aan de zon zie ik dat we steeds verder van de kust af gaan.
 
Als ik er zo uit het blote hoofd een koppelkoersje van zou moeten maken, gaan we E.N.E. op maar zonder log kom ik niet tot een "verheid".
 
Mijn voeten willen niet zo vlot meer door dat mulle zand en ik raak steeds weer achterop. De vrouwen blijven dan geduldig op me wachten en lachen me dan vriendelijk toe, alsof ik nog een kind ben, met veel te korte beentjes om volwassen mensen bij te houden.

De zon staat al behoorlijk hoog en het is bloedheet, ik moet even rusten en wat drinken. Ik plof neer, zet de fles aan mijn mond en laat het water naar binnen klokken, het is warm en verfrist niet maar oh mensen wat heb ik een dorst.
Opeens wordt de fles uit mijn handen gerukt, eerst ben ik stomverbaasd, dan word ik kwaad. Als ze water willen, prima, ze kunnen het zo van me krijgen maar niet op deze manier.

Nog voor dat ik tegen ze tekeer kan gaan, zie ik dat de situatie toch iets anders ingeschat moet worden. De vrouwen drinken niets maar doen alleen de stop weer op de fles en maken me duidelijk dat ik per keer niet meer dan één slokje moet nemen en dat niet meteen doorslikken maar in mijn mond houden.
Ik schaam me voor mijn achterdocht en bied de dames ook een slok aan maar dat aanbod wordt vriendelijk lachend weggewuifd en ze gebaren dat we verder moeten.

Ze lopen maar door en ik sjok er achteraan, het gaat er op lijken dat ik in één keer van de Atlantic naar het Suezkanaal moet wandelen.

Ik sta al een pikheetje op de automaat en zie amper nog waar ik loop, het zout van mijn zweet brandt in mijn ogen en de zon is moorddadig heet.
We gaan weer een zandheuvel af en ik loop automatisch naar de voet van de volgende maar bots dan achter op de vrouwen die stil zijn blijven staan.
Ze kijken zoekend om zich heen en overleggen samen.
Dan lopen ze nog een stuk naar links en laten zich op hun knieën zakken.
Het is zeker tijd voor het gebed, ze doen maar, dan kan ik ook even rusten.

Maar nee, de jongste laat haar bepakking zakken en haalt een doek en een stenen schaal tevoorschijn. De oudste is al bezig om met haar handen het zand weg te vegen. Onder de toplaag is het zand wat donkerder en nog dieper gaat het er zelfs vochtig uitzien.

Ik kijk met grote ogen toe en snap niet hoe ze deze plek kunnen onderscheiden van de rest van de woestijn, nergens is iets te zien wat er op wijst dat zich hier water bevindt, geen plantje of wat dan ook.

Het zand is onderhand behoorlijk nat maar er komt geen plasje op te staan.
De oudste vrouw is gestopt met zand wegvegen en de jongste legt de doek op de natte plek en drukt die zachtjes aan. Ze haalt ook een stenen kruik tevoorschijn.

Geduldig wachten ze tot de doek verzadigd raakt en wringen hem dan boven de schaal uit, geen druppel gaat ernaast. De doek gaat weer op de natte plek en het kleine beetje water wordt voorzichtig in de kruik gegoten. Na een à twee uur (ik heb geen horloge om) is de kruik vol, een liter of zes schat ik.

We zijn weer op de terugweg en ik denk aan alle moeite die ze moeten doen om aan een beetje water te komen.

Alleen begrijp ik niet waarom Ali wou dat ik met ze meeging. Mijn hulp hadden ze echt niet nodig, integendeel, zonder mij waren ze veel sneller opgeschoten.

Plots gaat het lampje branden! Ik dacht dat ik, als zeeman zijnde, wel wist hoe kostbaar zoetwater is maar Ali Baba heeft me vandaag, heel bewust, een lesje geleerd dat ik nooit meer vergeten zal.

Terug bij de Saipa, vertel ik het hele verhaal aan mijn maats en we zijn het er roerend over eens, de vrouwen van Ali mogen onbeperkt water tappen uit ons vaatje. Ook zullen we vanaf nu geen druppel water meer verspillen.
En onder het genot van een lauwe keil, zweren we plechtig dat we ons tot volgend jaar Kerst niet meer zullen wassen.

Daar drinken we op!

Trekken

De walploeg is afgelost en na een dag of tien in de zandbak te hebben gespeeld, zitten we weer aan boord van de "Zeeland".

Het is bijna springtij en met hoogwater gaan we er een rukkie aan geven.
Dat wil zeggen aan de Saipa, over die andere mogelijkheid motje niet lullen.
We gaan ankerop en varen zeewaarts terwijl we de draad nog een stuk uit laten lopen, dan varen we langzaam de draad stijf.

De "Help", die niet pal voor de Saipa ligt, zo dat wij de ruimte hebben, blijft achter zijn spijkers liggen maar draait wel zijn draad harp stijf en zet ook de schroef er op.

Nu gaan we scheren, dat wil zeggen voor de kust heen en weer varen over een afstand van ca. een ¼ mijl. De neus van de "Zeeland" wijst steeds 15 à 20 graden meer zeewaarts dan onze ware koers, waardoor we stijf in onze draad hangen en zoveel slagzij maken, dat het sleepdek tot de helft onderwater zit.
Aan het eind van de baan draait de kont onder de draad door en wordt de andere helft van het dek gewassen.
Deze manier van werken zet de meeste trekkracht op de draad en wrikt ook de "job" los.

De "Help" houdt stoom op zijn lier, om iedere centimeter die de Saipa komt veilig te stellen.

We blijven doorgaan tot een uurtje na hoogwater en hoewel we een behoorlijk stuk zee tot karnemelk hebben geklopt, ligt de Saipa nog steeds op de zelfde plek.
We zijn er, na alle opwinding, een beetje down van.

'Jammer mannen' zegt die ouwe:'Maar vannacht komt het water nog hoger en morgennacht is het springtij, dan maken we meer kans.' Rinus, die een talenknobbel heeft, zegt het op z'n Engels:' Never mind the baby, we 'll make an other one tomorrow.'

Wimpie, die wil laten weten dat ook hij verder geleerd heeft, zegt:'Richt man, lets fok de kok in zijn drollenhok. Au, verdomme.' Hij kijkt schichtig achterom naar de kanenbraaiër, die daar vals grijnzend staat te kijken hoe Wimpie zijn zere kont wrijft.

We gaan weer naar ons ankerstekkie om op het volgend tij te wachten.

Afgelopen nacht kregen we de Saipa een stukje om, de "Help" kon wel 60 hele centimeters binnen draaien, als dat komende nacht ook zo vlot, gaat, liggen we hier over tien jaar nog.

De hele bende ligt in hun vlooienbunkers te meuren en ik heb verdomme weer eens ankerwacht, ik verveel me de kolere. Nog twintig minuten, dan moet ik de gifmenger porren. Weet je wat, ik por die vuile etterbak nu, had hij Wimpie maar niet zo achterbaks voor zijn hol moeten trappen.

Oké, ik heb die neiging ook wel eens, maar als ík het doe is dat hééél wat anders. Gadverdamme wat stinkt dat benauwd bij vent, die heeft de hele nacht liggen rotten met alles potdicht. Meteen het grote licht maar aan, vindt hij vast niet leuk, ' Chef, hé chef, het is tijd!'

Moet je hem zien liggen, alleen een pendek aan zijn mager skelet, verrek hij heeft nog een ODOL ook. Niet erg appetijtelijk en hij zelf maar denken dat hij onweerstaanbaar is voor de vrouwtjes.

Verrek er gaat een lodderig oog open dat knippert tegen het felle licht.
Ik kan het niet laten en zeg met een stem vol afschuw:' Wat ben jíj lélijk als je slaapt, niet om áán te zien!!!'

Ik heb succes, asbak bril en het bakkie met zijn ondergebit vliegen me na, wanneer ik ijlings zijn hut verlaat. Opeens voel ik me weer lekker in mijn vel zitten, wat is het leven toch mooi! Mijn oude wijze oom had toch gelijk toen hij zei:' Beste neef, als jij je verveelt, ga dan een ander vervelen, dan verveel jij je niet meer.'

Haaien en Bierpunten.

Ook tijdens het Springtij van afgelopen nacht, was het huilen met de pet op.
De Saipa heeft bewogen maar daar is dan alles mee gezegd. Het wordt tijd dat we de zaken anders gaan aanpakken, dus komen de "big brains" bijeen voor topoverleg.

Na het nodige denkwerk te hebben verricht komen de heren tot de conclusie; dat er zwaar materieel uit Holland moet worden ingevlogen én dat de volgende kruik geopend moet worden. Dat laatste als eerste.

De sparks krijgt het druk, telegrammen vliegen op-en-neer tussen de "Zeeland" en kantoor IJmuiden. De spreeuwenkast staat te kwetteren en de morsesleutel ratelt maar door, onvermoeibaar is de sparks, hij is gewoon niet te stoppen.
Volgens de kanenbraaiër heeft de sparks zijn sterke polsspieren te danken aan de prikkeltjeslectuur die hij leest en de oefeningen die daar uit voortvloeien.
Voor deze éne keer zijn we het met die soepsliert eens maar ja wat wil je, zelfs een stilstaande klok heeft twee maal per etmaal gelijk.

Eindelijk zijn alle boodschappen doorgegeven en ontvangen, nu krijgen wij ook te horen wat we gaan doen.

IJmuiden zal een zware "straaljagerpomp" en nog wat benodigdheden, per vliegtuig naar Las Palmas sturen.

De "Help" gaat het spul daar ophalen en brengt het naar Villa Cisneros, het plaatsje in de woestijnwaar van het Spaanse vreemdelingen legioen.
Vandaar zal het spul, door het legioen, met halftrack 's (van die gebakjes met achter rupsbanden en voor gewone wielen), naar de "Saipa Prima" gebracht worden.

Omdat we de eerste twee weken niets te doen hebben, zit ik meer in de zandbak dan aan boord. Naar het strand gaan met de dingy vind ik maar niks, want dan ben je afhankelijk van toestemming van de eerste en moet je ook nog eens wachten tot er een heel ploegje is.

Nee, zodra ik de woestijnkolder voel opkomen, spring ik overboord en zwem die drie à vierhonderd meter naar het strand. Gister nog, ik wilde juist een duik nemen, toen de eerste zei:'Je weet toch dat hier haaien zitten?' 'Ja stuur, maar die lusten mij niet' plons weg is Albert.

Wie is er nu bang voor haaien? We hebben zelfs een spelletje bedacht waarmee je "bierpunten" kunt scoren. Wanneer er haaien, aangelokt door het legen van de kerrie emmer, rond de boot zwemmen, springen we van het sloependek en doen bommetje, er midden tussenin. Dan schrikken die krengen zich rot en schieten weg. Punten verdien je door zo dicht mogelijk bij de grootste haai te landen en wie aan het eind de meeste punten heeft gehaald, krijgt een doos bier.
 
Het mooist is het als het je lukt om met je voeten bovenop zo'n beest terecht te komen, want dat levert 10 extra punten op. Ik begin maar spring er net naast, de haai is meteen vertrokken. Dat wordt een paar minuten wachten voor de volgende springer.

Ik klim aan boord en eis zeven punten op (1 punt per 50 cm. Lengte).
'Sodemieter op met je zeven punten, dat guppy van jou was amper twee meter, als ie dat al was.' Uiteindelijk, na veel gesteggel (wacht maar tot jij straks springt, dan zal ik jou haai wel eens schatten) worden we het eens op vijf punten en daar kom ik niets tekort aan.

Wimpie, die deze ronde als laatste springt, komt juichend boven.'Ik had hem, ik had hem!' Dirk:' Lul op man je zat er mijlen naast en bovendien, wou je dat een haai noemen? Het leek meer op een sardientje, het blikkie zat er nog om.'

Wimpie, die intussen via een autoband en het berghout aan boord geklauterd is, gaat tegen Dirk tekeer:'Nee stomme klootzak, late we effe naar jouw haai kijken wou je zegge dat je daar de kermis mee op ken?' ,Ja in het vlooiencircus, want daar krijg je er een vergrootglas bij.' Zegt Kees, die altijd klaar staat om het vuurtje nog wat verder aan te wakkeren.

Kees gaat net even te lang door op dit thema en heeft niet door dat Dirk, die meestal de rust zelve is, zich nu echt kwaad begint te maken. Dan betrekt Kees ook nog Dirk zijn klok en hamerspel bij het verhaal van het vergrootglas.
 'Plof ', dat was de vuist van Dirk, midden in de tronie van Kees.
Langzaam zakt hij door zijn knieën en zit verbaasd om zich heen te kijken, dan gaat zijn hand naar zijn neus waar het bloed uit gutst.

De tweede stuurman die alles van af de vleugel heeft gevolgd, staat ineens bij ons en zegt:' Zo Keesie, het zat er al een tijdje aan te komen, ik hoop dat jij je lesje geleerd hebt. O ja, ik zou voorlopig maar niet gaan zwemmen, haaien worden wild als ze bloed ruiken.'

Brandend zand

Vanavond gaan we een Beach-party houden. We brengen met de dingy het nodige voedsel en heel veel drank naar het strand. Dan gaan we strandjutten want we hebben hout nodig voor een kampvuurtje. We gaan in twee ploegen, een gaat Noord op en de ander Zuid.

Op die manier bestrijken we een paar kilometer strand en hebben we tegen de avond een stapel brandhout waar je U tegen zegt, er zitten zelfs boomstronken tussen.

Dolf zegt:'Da's een mooie brandstapel, die brandt minstens de hele nacht, is er nog iemand die voor Jeanne d' Arc wil spelen?'  Wimpie, die beweert dat hij uit naam van de kanenbraaiër mag spreken, biedt deze als vrijwilliger aan.
 
Dit edelmoedige aanbod wordt door de hele ploeg met vreugde geaccepteerd.
Alleen de ex-marinier vindt dat dit te ver gaat en zegt:'Doar ken ik allenig akkoord mee goan, as tie ze gore platpoten wast met causticsoda, want ik verdom ut om in de stank van angebrande tenekaas te zitte.'
 
Dan volgt er nog een serieuze discussie over welke kruiden er bij "Chef-kebab" horen. We worden het eens op dollekervel, welke hij vooraf mag slikken, zodat hij ook eens kan ervaren wat maagkrampen na de maaltijd zijn.
 
Alleen het voorstel van Jaap, om het braadstuk na afloop aan de hyena's te serveren, wordt verworpen als zijnde wreedheid tegen onschuldige dieren.
Wat zijn we weer lekker bezig, want zó slecht is het eten aan boord nu ook weer niet maar ja, je laat je wel eens meeslepen.

Het is net halfzeven maar in eens is het donker en zie je een pracht aan sterren boven de woestijn, zo helder en zoveel, we worden er stil van. Tot iemand met een knetterende scheet de betovering verbreekt.
 
Een olieman steekt het vuur aan en de eerste flessen worden geopend. We eten, drinken,vertellen moppen met een baard van hier tot Tokio, waarop de ex-marinier steevast reageert met:' Toen ik die bak voor ut eerst hoorde, heb ik me wiegie uitmekoar getrapt van ut lache.'
 
Het feest komt goed opgang maar toch mist er iets. 'Wijven, lekkere wijven, dat is wat we nodig hebben' 'Verdomme ja,' zegt Wimpie die nu al half sikker is:' laten we die wijven van Ali Baba er bij halen.'

Dat voorstel wordt met gejuich begroet en er staan al wat vrijwilligers op om de invitatie over te brengen. Rinus wijst er op dat, aangezien moslims geen alcohol gebruiken en ook niet de gewoonte hebben hun vrouwen uit te lenen, Ali misschien niet zo enthousiast zal reageren.
 
Daar komt bij dat Ali, hoewel hij in de minderheid is, een geweer heeft om de eer van zijn vrouwen mee te verdedigen. Rinus eindigt zijn betoog met de woorden:' Maar als je de kok wil pakken, dan weet je de prijs hij krijgt één geeltje en ik drie.' Een gouden toekomst als pooier is er voor Rinus niet weggelegd, want er melden zich geen klanten. 'Oké,' zegt Rinus:' dan moet je het zelf maar weten, je kan ook je lul in het zand steken, dan kan je zeggen dat je de hele wereld hebt genaaid .'

Hoewel het zonder vrouwen toch iets minder leuk is, maken we er een mooi feest van. We zingen elk goor en/of sentimenteel lied dat we kennen, zo als "Curaçao" (de originele versie), "De Fles" en "Het heertje uit Berlijn" waar we spontaan een nieuw en nog schunniger couplet aan toevoegen en nog veel meer van dat schoons.

Wanneer we in herhalingen vervallen, zegt ome Kees:' Zeg jongens, kennen jullie dat liedje wat dat Indonesische teenagertje zingt? Anneke Kreun-low heet ze, een beetje een tutje maar wel met een leuk stemmetje.' We weten wie hij bedoelt maar zouden ons liever bezighouden met de zangeres zelf, dan met haar liedje.
 
Na nog wat door gezopen te hebben komt er toch weer iemand terug op het bewuste liedje en begint zachtjes te zingen, dan valt de een na de ander in.
Ali Baba die, zittend voor zijn tent bij zijn eigen vuurtje, het hele gebeuren vanaf een veilige afstand kan volgen, rolt bijna van zijn poef en stuurt zijn vrouwen de tent in, bij het zien van het volgende tafereel. Meer dan twintig halfnaakte bezopen kerels die, onder een met sterren bezaaide woestijnhemel, rond een laaiend vuur dansen onder het zingen (lees brullen) van, "Brandend zand".

Rillend wordt ik wakker, allemachtig wat is het koud, het lijkt goddomme wel winter, verrek in Holland is dat het ook, het is al bijna Kerstmis.
De zon zal zo opkomen, want het is al niet meer zo pikkedonker. Het vuur is zo goed als uit en smeult alleen nog wat na. Om me heen liggen nog meer uitgetelde lichamen, kriskras verspreidt in het zand.

Zo te zien is er niemand aangevallen door hyena's of ander kleinvee.
Dat is dan weer een meevaller, hoewel, als ik mijn kop en mijn strot zo voel, mogen ze me alsnog opvreten. Pats, de eerste zonnestralen komen boven de kim en de zon zelf zie je gewoon bewegen, zo snel gaat dat hier in de tropen.
Meteen is het al aangenaam warm en trekt de kou uit mijn botten.
 
De mannen die nog liggen te slapen worden, voor hun eigen bestwil, ook wakker geschopt. Want over een half uurtje kan je hier beter niet meer liggen, met je blote bast in "brandend zand".

Ali Baba is boos.

Ali wil al een dag of wat niet meer met me praten, eerst weet ik niet waarom maar na lang aandringen komt de aap uit de mouw.  Het gaat om onze "Beach-party" die we onlangs hier gehouden hebben.
 
Eerst denk ik dat hij het zuipen en de herrie bedoelt maar dat is het niet, het gaat om ons kampvuurtje. Wij hebben in één nacht een hoeveelheid hout verstookt, waar zijn vrouwen meer dan een maand op hadden kunnen koken.

Op het strand is binnen een uur lopen geen fatsoenlijk stukje hout meer te vinden, dus moeten de dames van steeds verder weg hun brandstof aanslepen.
Van excuses wil hij niets weten, hij draait zich trots om en blijft Oost-Indisch doof, voor wat ik ook zeg.
 
Het zit me niet lekker, want ik snap best dat we weer eens onverantwoord te werk zijn gegaan en dat overleven in de woestijn toch iets anders inhoudt dan hier een beetje rondstruinen en dan weer lekker veilig op je bootje stappen. Maar hoe kunnen we het goedmaken?

Ik zwem terug naar de "Zeeland" en vertel alles aan mijn maats. We overleggen en de idiootste ideeën worden geopperd, tot dat Wimpie met een "tegeltjes wijsheid" komt aanzetten.

Keessie zegt:' Hé, houwen jullie es effe jullie muil dicht. Wat zei jij daarnet Wimpie?' Wimpie, die opeens alle ogen op zich gericht ziet, wordt zowaar verlegen en zegt heel timide:' Ik zei, kleine geschenken onderhouden de vriendschap.' Dat is het, eindelijk iets wat in ons vermogen ligt.

Wat kunnen we Ali Baba geven? Weer vliegen er de onmogelijkste voorstellen in het rond, van een tros, 'Wat moet ie daar nu mee.' tot een halve koe uit de diepvries, ' Ja lekker, na één dag van veertig graden kruipen de maden er doorheen, laten we hooguit een paar kilo vlees jatten.'
Omdat ik een klein beetje Spaans lul, ben ik volgens Gerrit, met algemene stemmen gekozen om vrijwillig de operatie " Kleine geschenken enz. enz." uit te voeren.

Nu leg ik mijn maats uit dat ik sowieso tegen rauw vlees ben. Omdat de hogedruk niets mag weten van deze vredesmissie met gejatte spullen, is een landing per dingy uitgesloten. Ik moet dus zwemmend naar het strand en haaien schijnen een verdomd goeie neus te hebben voor rauw bloederig vlees en de lieverdjes zouden wel eens iets al te enthousiast kunnen worden.

Net na de middag liggen de meeste officieren "naar het lek te luisteren" en is de kust veilig.
 
Met wat goede gaven verpakt in plastic, aan een jerrycan halfvol met zoetwater gebonden, vertrek ik stilletjes naar het strand. Deels zwemmend en deels door de hoge golven meegenomen, kom ik veilig aan land.
 
Het is bloedheet en nog voor ik met mijn last de halve afstand naar "Villa Ali" heb afgelegd ben ik al opgedroogd. Ali, die ik net nog voor zijn tent zag zitten, is opeens verdwenen. Dat beloofd wat, ik zal maar voor de tent in de schaduw van de flap gaan zitten wachten, net zolang tot er wat gebeurt.
Dat wachten duurt nu al een paar uur.
 
Naar binnen kijken kan niet want er hangt een gordijn voor de ingang.
Maar ik ben al eens binnen geweest en ken de inrichting.

Hoe die tent eruit ziet? Ongeveer zo; Denk aan een heleboel lappen, in alle kleuren bruin die er maar bestaan, doe er een paar kleuren bruin bij die niet bestaan en naai ze aan elkaar tot een lappendeken van ca. twaalf meter.
Leg deze deken op het zand en kruip eronder met een bundel stokken, variërend in lengte van 1.40 m. tot 1.80 m.
Zet zomaar hier en daar de stokken rechtop onder de deken en ga dan buiten de zomen onder het zand graven, zodat de wind er geen vat op krijgt.
Hang nu binnen wat willekeurige binnenwandjes op, om slaapkamers en zo te creëren en leg voor de gezelligheid nog wat kleedjes neer en kussens neer.
In een van die vertrekken laat je 's nachts je geiten slapen (waar die beesten van leven weet ik nog steeds niet), zodat de hyena's ze niet kunnen opvreten en de villa doortrokken wordt met een zo subtiel aroma, dat je ogen er spontaan van gaan tranen. Een keuken is niet nodig, want koken doe je buiten.
Ook een badkamer en toilet zijn een overbodige luxe, zoals ik nu mag ervaren.

Opeens komt Fatima, de oudste vrouw, zonder me aan te kijken naar buiten en loopt een meter of veertig de woestijn in. Daar gaat ze op haar hurken zitten, trekt haar kleden wat op en doet haar behoefte.
 
Ik zit pal tegen haar "volle maan" aan te kijken en dat is niet bepaald een wellust opwekkend plaatje. Wel ben ik benieuwd naar de manier waarop ze de hierop volgende hygiënische handelingen denkt te verrichten.
 
Een rol toiletpapier of de zaterdageditie van het A.D. heeft ze niet bij zich maar geen nood. Zoals baboe in Indonesië tjebok doet met water uit de kali, gaan hier een paar handjes zand, plok plok er tegen aan, even wrijven en klaar is Fatima. Zij is trouwens niet Ali zijn schoonmoeder, zo als we eerst dachten maar zijn eerste vrouw.

Ze komt terug en kijkt me weer niet aan maar werpt wel een snelle blik op het pak met de "kleine geschenken die de enz. enz. enz,"

Aha, dus dat is de manier, gewoon inspelen op de vrouwelijke nieuwsgierigheid.
Ik trek het pak een stukje open, met genoeg geluid om binnen gehoord te worden.
Dat werkt, terwijl ik een fles slaolie eruit trek en rechtop in het zand plaats, verschijnt er een donker oog voor de spleet in het gordijn. De zware stem van Ali bromt iets en het oog is op slag verdwenen.
 
Verdomme straks is het donker en dan zit ik hier nog, gelukkig heb ik die jerrycan water bij me, want ik heb geen honger en geil ben ik trouwens ook niet maar een dorst dat ik heb! Nog maar eens wat uit het pak trekken.
Zo dat waren een paar blikken witte bonen in tomatensaus, die even flink tegen elkaar tikten. Ja hoor er wordt weer door het gordijn gegluurd en nu zijn het twéé vrouwen, als ik het goed zie. Ik zet er nog een potje augurken bij, want dat oogt goed. Het zal, aan de zon te zien al een uur of vijf zijn maar nog steeds geen reactie van Ali. Misschien ben ik mesjoche maar eigenlijk voel ik me best lekker zo.

Ik zit voor een bedoeïenentent in de Sahara en kijk uit over een oneindige zandzee, die twee duizend jaar geleden er ook al zo uitzag. Van wat ik zie gaat niet alleen een zekere dreiging maar ook een geweldige rust uit, een bijbels tafereel, zelfs een atheïst als ik gaat bijna denken dat er meer is dan je zien kan.

De zon is bijna onder dus haal ik met veel gerammel de laatste presentjes, zo als een blikje stormlucifers en een zakje rijst, tevoorschijn. Deze vredesmissie zal niet stranden op ongeduld van mijn kant. Ali mag dan een trotse woestijnbewoner zijn maar ik zal ontspannen wachten tot hij vrede wil sluiten.
Al duurt het een etmaal en moet ik hem eerst zijn arm uitdraaien, vrede zal er zijn.

Nu zijn er drie vrouwen achter het gordijn, of twee vrouwen en Ali maar dat is niet meer te zien, want de zon zakt bloedrood in zee, nog een laatste flits en het is pikdonker.
 
Even moeten mijn ogen wennen maar dan worden de sterren zichtbaar, zo veel en zo helder, dat moet je zien om het te geloven.
Liggend op mijn rug kijk ik naar boven en geniet.

Opeens gaat het gordijn open en wenkt Fatima me naar binnen.
Ik sta op, rek me uit en wijs op de vredesgiften gebarend dat die naar binnen moeten, ze knikt en laat me voor gaan.
 
Ali heeft zich goed voorbereid, hij zit op een poef maar ik krijg een dun kussentje en zit dus lager dan hij. Hoewel ik inwendig moet lachen om deze psychologische oorlogsvoering, buig ik deemoedig mijn hoofd en wacht op wat er komen gaat. De tent wordt verlicht door olielampjes en weer krijg ik het idee dat de tijd is teruggedraaid. De vrouwen komen binnen met het vredesoffer en leggen, opgewonden kwebbelend, alles naast me neer.

Ali knipt met zijn vingers, de vrouwen zwijgen meteen en trekken zich terug in hun hoekje. Nog steeds zwijgt Ali, dan krijg ik door zijn dochter een kopje muntthee aangeboden, mier en mier zoet. We "genieten" met hele kleine slokjes en zitten zonder te spreken tegenover elkaar.
 
Hier binnen dragen de vrouwen niet zoveel gewaden over elkaar als buiten en het valt me op dat zijn dochter, die me alweer inschenkt, best een mooi figuurtje heeft en zeker niet ouder dan zestien is. Zijn tweede vrouw, zie ik nu, is hoogzwanger en loopt zo te zien op alle dagen.

Ergens achterin hoor ik een geit zachtjes mekkeren en weer krijg ik het vreemde gevoel dat dit alles niet in het heden thuishoort. Ali laat heel onschuldig zijn blikken door de tent dwalen en doet heel verrast wanneer hij opeens de uitstalling naast me ziet. Vragend kijkt hij me aan.
 
Zonder om te kijken wenk ik naar de vrouwenhoek en meteen staan ze bij ons.
Een voor een wijs ik de dingen aan, die dan door de vrouwen worden doorgegeven aan Ali.
 
De blikken bonen zijn zeker welkom, want hoewel Ali niets laat blijken, zijn de vrouwen opgetogen bij het zien van het plaatje op het etiket. Ook de slaolie en een stukje Lux toiletzeep zeggen hem niet zoveel.
 
Dan volgt er een naaigarnituurtje waar de dames gelijk verkikkert op zijn, maar Ali geeft geen krimp. Ik wijs een blikje Rinse Appelstroop van Flipje Tiel aan en vraag me af welke idioot dat er nu weer tussen gestopt heeft.
Nu wordt Ali toch wel nieuwsgierig want aan de buitenkant kan hij niet zien wat er inzit, nou dat zal een afknapper worden want ik zie hem nog niet aan een Hollands ontbijt zitten. Er volgen nog een paar dingetjes waar hij niet of nauwelijks op reageert. Als laatste wijs ik naar het kostbaarste wat er is, de plastic jerrycan halfvol met water, nu laat Ali zich gaan en zit voluit tegen me te grijnzen. Er volgt nog veel meer muntthee, kopje na kopje, veel te zoet voor mij maar nu ingeschonken door Ali zelf.
 
Ik laat duidelijk blijken dat ik het lekker vind. Dan pakt Ali weer het blikje appelstroop en maakt het open. Hij weet echt niet wat hij hier mee moet en wijst vragend op zijn riem. Ik maak hem met woord en gebaar duidelijk dat het geen ledervet is maar dat hij het kan eten. Zijn dochter reikt hem een piepklein benen lepeltje aan en Ali proeft heel voorzichtig met het puntje van zijn tong.
Hij begint waarderend te lachen en likt het lepeltje schoon tot op het bot.

Dan gaat het deksel er weer op, de vrouwen krijgen niets.
Ali geeft de vrouwen opdracht om buiten een vuurtje aan te steken en het zit gerei naar buiten te brengen. Dat geeft enig heen en weer geloop en mij de gelegenheid om wat blikken uit te wisselen met de dochter, die van haar zijn minstens zo vurig als de mijne. De oudste vrouw heeft me door en kijkt me bestraffend aan maar haar ogen lachen.
 
Buiten krijg ik een mantel van Ali over mijn blote schouders en gelijk voel ik, al dan niet denkbeeldig, van alles kriebelen en jeuken. Mijn gastheer begint te vertellen over Allah en de profeet maar net als vroeger op zondagschool, gaat het grootste deel langs me heen.

Dan valt de naam Jezus en ik probeer te volgen wat hij zegt.
Als ik het goed begrijp kennen de moslims Jezus ook maar dan als een profeet en niet als verlosser. Weer wat geleerd. Hij praat rustig door maar ik luister niet naar de woorden, de stem alléén is al genoeg.
 
Af en toe komt het blik Rinse "kaviaar" uit Tiel tevoorschijn en neemt hij een héél klein likje, waarna het deksel weer zorgvuldig op het blik gaat.
 
Zijn tweede vrouw heeft overduidelijk trek in het lekkers maar krijgt een tik op de vingers als ze haar hand er naar uitsteekt. Niet dat ik haar dat misgun maar wanneer ik zo naar haar buik met beentjes kijk, lijken de augurken me meer iets voor haar.
 
Ali wijst me de sterrenbeelden aan en vertelt me allerlei legendes die daar verband mee houden. Het is jammer dat ik niet alles volgen kan maar het sfeertje is zo vredig, dat hij van mij nog uren door mag gaan.
 
Als mijn blik weer eens zeewaarts dwaalt zie ik de ankerlichten van de "Zeeland" en de "Help" zacht heen en weer zwaaien aan het voorstag. Achter een patrijspoort gaat het licht aan en na een paar minuten weer uit, aflossing van de ankerwacht om twaalf uur.

Daar is de moderne wereld en hier zit ik, om middernacht in een soort van bijbelse voorstelling. Wat zeg ik nu, middernacht, bijbelse voorstelling?
Krijg nou alles, het is Kerst!

Villa Cisneros

Omdat we bijna geen draaiuren maken met de hoofdmotoren, kunnen we ook niet genoeg zoetwater maken om het verbruik bij te houden.
 
We zijn onderweg naar Villa Cisneros (waar het Spaanse vreemdelingenlegioen zit), om water te laden.
 
Het is een dikke vijfentwintig mijl naar het zuiden, dus een tochtje van een paar uurtjes. Voor de ingang van de baai moeten we wachten op hoogwater, voordat we tussen de banken door naar binnen kunnen.
 
We hebben de seinvlag G gehesen en zowaar, er komt een loodsbootje aan.
Het is een oud houten vissertje van een meter of zes, met een één cilinder hakkeplof, waarvan je de slagen kunt tellen. De loods, een ouwe knar die in het dagelijks leven visser is, spreekt alleen Spaans.

Omdat ik de enige ben die een paar woordjes van die kromme taal kent, moet ik aan het wiel. Boeien zijn er niet maar de loods staat op de vleugel en ziet aan het breken van de golven en de kleur van het water, waar de geul loopt.
De ouwe vertrouwt het niet en laat me tot twee keer toe tegen de loods zeggen dat we vijf meter steken. Terwijl ik dat vertaal, steekt de ouwe heel nadrukkelijk vijf vingers in de lucht.
 
Het ouwe verschrompelde mannetje knikt naar me en lacht vriendelijk maar trekt zich geen moer aan van onze gezagvoerder en loopt naar binnen om, met zijn rug naar de vaarrichting, op zijn dooie akkertje een peuk op te steken.
Overal om ons heen zie je branding met grote overslaande rollers en brekers.
 
Die ouwe zit nu pas écht op hete kolen. We gaan recht op een wit waterhel af, dat daar geen water staat kan zelfs Juul de Korte nog zien. Die ouwe staat nu te brullen van woede maar de loods neemt rustig nog een haal aan zijn peuk, geeft mij een knipoog en zegt terwijl hij naar buiten stapt "hard bakboord".
We maken een draai van meer dan 120 graden en zien de branding op minder dan 30 meter dwars aan S.B. Dan volgen er nog een paar drastische koersveranderingen, zo te zien steeds op het allerlaatste moment.
 
De loods is écht bezig de ouwe te zieken, want hoe rooier onze gezagvoerder aanloopt, hoe vetter de knipoog naar mij. Opeens zitten we in rustig water en varen de baai en daarmee ook dieper water binnen. Het zal me niet verbazen als de loods nu gewurgd wordt, of op zijn minst "zwemles" krijgt.

Maar nee, met welhaast bovenmenselijke inspanning weet de ouwe zijn kalmte te herwinnen, hij haalt een paar keer diep adem en zegt: 'Die kerel is goddomme nog gevaarlijker dan Ome Romer!'

Na een paar mijl komen we ten anker bij het garnizoensstadje. Het waterladen moet nog even wachten tot het tankertje, dat het water van af Las Palmas aanvoert, klaar is met lossen.
 
Als ik dat ding, een omgebouwde LCT (landingsvaartuig voor tanks)zo bekijk, zal het een ontiegelijke slingerbak te zijn.

We gaan met de motorsloep aan land om eens rond te struinen. Het stadje, dat eigenlijk niet meer dan een dorpje is, ligt spierwit in de zon te bakken en doet denken aan een Mexicaans bandieten stadje uit een cowboyfilm.
 
De straatjes zijn hier en daar verhard met steengruis maar de rest is zand.
Er staan wat soldatenbarakken rond een oud fort en ook nog een stuk of wat huisjes voor de getrouwde officieren.

Net achter het stadje ligt nog een airstrip, waar af en toe een klein (militair) toestel land in een wolk van woestijnstof.
 
Dan zijn er nog twee kroegen, die er ook al uitzien als Mexicaanse cantina 's.
In vijftien minuten heb je alles bekeken. De enige vrouwen hier, zijn echtgenotes en dochters van Spaanse officieren en die kijken echt niet om naar jan de zeeman, áls je ze al op straat tegenkomt.

Voor de rest zie je alleen maar mannen in uniformen en Arabische soepjurken.
Het is bloed verziekend heet tussen die stenen muren, daarom gaan we maar weer aan boord.

Het is donker en iets koeler, dus gaan we stappen, in de hoop dat er 's nachts wél wat te n… beleven valt. We stappen de eerste cantina binnen maar wat een afknapper, er zitten alleen maar kerels in uniform en ook achter de tap is geen wijf te bekennen.
 
'Wat een tyfus tent' zegt Dirk:' Dan zal er in die andere keilewinkel ook wel geen ene teringmoer te doen zijn.' We lopen naar Cantina "Numero Dos" en treffen de zelfde gribus aan als in de vorige tent.

'Wel verdomme zegt Wimpie:'Ik ben zo geil as een kooi vol apen maar neuken hó maar.' 'Pak dan tóch de kok maar, je weet wat ut kost' zegt Keessie.
'Je kan natuurlijk ook met een keukentrapje achter een kameel gaan staan.'
'Ja, zegt Keessie:' Dat ken ook, want met geweld neuk je een kameel en met beleid je schoonm…….. , verdomme, wie zei dat?'

Inderdaad wie, want we hebben Amsterdammers een Utrechter en de nodige kustbewoners bij ons, maar niemand met zo'n vol Brabants accent als dat van de vorige spreker. We kijken elkaar verbaast aan.
 
Dan zien we, aan het tafeltje bij de klapdeurtjes, een jonge legionair die breeduit grijnzend naar ons zit te kijken. 'Hallo, ik ben Martin en jullie zijn van die sleepboot? Ga zitten, neem een biertje en pak die kameel pas als je dronken bent, want lui, ze stinken als de hel. Proost!'

"Uno, Dos, Tres, Fuego".

We bestellen bier en schuiven een tafeltje en wat stoelen aan. Na in het kort verteld te hebben wat wij hier in de buurt uitspoken, vragen we hoe híj hier terecht is gekomen.

'Wel lui, mijn naam is Martin B. en ik kom uit x, een stadje in Brabant. (voll. naam en adr. bij redact. Bek.) Ik voer als matroos op een coastertje, de "Van Brakel". Toen ik in Spanje was stappen heb ik met mijn dronken kop voor het legioen getekend.' 'Lekker stom' zegt Arie:'Dat zal mij niet gebeuren.'
 
'Misschien niet' zegt Martin :'Maar het is net als met een tatoeage, als je nuchter bent wil je er niks van weten maar met drank in je lijf loop je opeens met een naam op je arm, van een meid die je nuchter nog niet met een tang zou aanraken. ' Kan zijn en 't kan niet zijn' zegt Arie :' Maar hoe ging het verder?'

'Nou, voor ik wist wat er gebeurde, zat ik opgesloten in een kazerne.
Tot ze me na een dag of wat via Las Palmas hierheen brachten.
Ik schrok me de pest pokken, toen ik er achter kwam waar ik terecht was gekomen, wat een gribus. Eerst vond ik me zelf nogal stoer maar dat hebben ze er snel uitgeslagen. De soldij is nog niet de helft van een matrozengage, het vreten is nog slechter dan bij een Groningse kapitein eigenaar en voor het minste vergrijp krijg je lijfstraf.' En wat vrouwen betreft, nou die zijn alleen voor officieren weggelegd en dat keukentrapje achter een kameel, komt regelmatig voor.'

'Zo af en toe kan iemand er niet meer tegen en deserteert. Maar waar kan je heen? Lopend overleef je de woestijn niet, de bewoonde wereld is meer dan duizend kilometer weg, dat is, door de woestijn, een mars van ruim een maand.
Zelfs als je zuinig doet en zoveel mogelijk 's nachts loopt heb je vier liter water per dag nodig. Zoveel kan je niet meenemen en onderweg aanvullen kan ook niet, want waar water is zijn mensen. Legionairs wil je sowieso niet tegenkomen.
Die gasten van het Polisario snijden je strot af en de anderen leveren je tegen een beloning aan de Spanjolen uit. Wanneer bij het ochtendappèl iemand niet present is, zijn de rapen gaar. Er gaat een speciale zoekploeg met gids de woestijn in, een vliegtuigje zoekt vanuit de lucht en het stadje wordt huis voor huis doorzocht. Sommigen sterven in de woestijn of worden gepakt en sommigen komen zelf terug, omdat ze nergens anders terecht kunnen.'

'Als een Spaanse legionair deserteert en hij wordt gepakt krijgt hij dwangarbeid, twaalf uur per dag zes dagen in de week. Het werk bestaat uit een weg aanleggen door de woestijn met schep en houweel. De grotere rotsblokken mogen ze met een moker klein slaan. Omdat dit tezamen met de moordende hitte niet genoeg straf is, krijgen ze ook nog een jute zak, met vijfentwintig kilo zand te dragen. Die zit met grof touw als een rugzak op hun blote rug.
Na een week zijn de touwen over de schouders niet meer te zien, omdat ze door het schuren en zweren tot diep in het vlees zitten. Nog niet een op de drie overleeft het. Buitenlanders? Die krijgen direct de kogel. Eerlijk gezegd, weet ik niet wat erger is.'

'Op patrouille, wat een tocht per halftrack of kameel, van een week tot tien dagen inhoudt, heb je als Europeaan zeven liter water per dag nodig.
Wie zijn watervoorraad te snel opmaakt, hoeft niet bij zijn "kameraden" aan te kloppen. Als 's nachts de schildwacht niet wakker blijft, loop je het risico dat je strot wordt afgesneden, terwijl overdag van achter elk rotsblok op je geschoten kan worden. Bij iedere patrouille vallen er wel doden of gewonden.'

'Ik ben de enige Hollander maar er zitten hier nogal wat moffen, vaak als onderofficier. De meeste hebben onder hun arm een tatoeage met hun bloedgroep, dat zijn ex SS'ers die na de oorlog gevlucht zijn voor de geallieerden.
De officieren zijn bijna allemaal Spanjolen. Kijk, zie je die kapitein daar in de hoek? Dat is een beste kerel, een van de weinigen. Bij hem ben ik sinds een paar maanden oppasser, een soort van huisknecht. Overdag doe ik, voor hem en zijn vrouw, allerlei karwijtjes in en rond het huis.

Alleen met appèl moet ik me in de kazerne melden, voor de rest heb ik een luizenleven maar dat is eerdaags over, want over twee maanden gaat hij met pensioen, terug naar Spanje. Zo jongens, nu moet ik effe op avondappèl, over een half uurtje ben ik weer terug.'

Onder de verhalen door hebben we de nodige kouwe kletsen achterover gegooid en werd mijn aandacht al een paar keer getrokken door het gebeuren aan de tap.
Daar aan de bar hangt een ouwe Spaanse sergeant, die achter elkaar flesjes nepchampagne drinkt. Hij is al behoorlijk bezopen, maar maakt een heel ritueel van elke fles die hij opent.
 
Eerst draait hij heel zorgvuldig het ijzerdraadje los, dan duwt hij de kurk er een eindje uit en richt op het portret van Generalisimo Franco, dat achter de tap hangt. Vervolgens brult hij:' Uno, Dos, Tres, Fuego!
Hij geeft een flinke klap tegen de bodem van de fles en de kurk vliegt met een bruisende straal champie tegen het smoelwerk van Franco.
Dan zet de ouwe legionair de fles aan zijn mond en klokt de overgebleven champie in een keer naar binnen, gaat in de houding staan en laat, terwijl hij zijn grote baas een saluut brengt, een geweldige boer.
 
Dit hele gebeuren herhaalt zich keer op keer.
 
Vol bewondering voor zijn "innemende" persoonlijkheid, kijk ik toe.
Via de spiegel heeft hij me in de smiezen, hij draait zich moeizaam om en zegt iets in de trant van "hebbik wat vanje an?" Ik hef mijn glas, grijns hem vriendelijk toe en zeg:' Salute, dinero y amor.'
Hij recht zijn rug, groet me model en zakt langzaam langs de bar op de grond

Door het oog van de naald

Het is nog al laat geworden in de "Cantina" en daarna zijn we aan boord verder gegaan. Al met al schijnt het reuze gezellig te zijn geweest maar dat kan ik me niet zo goed meer herinneren. Nu staat er weer een of andere idioot op mijn hutdeur te rammen en roept:'varen!' Verdomme kunnen ze dat nu nóg niet zonder mij? 'Oké, ik kom al!' maar waarom ligt die vent in die andere kooi nog te snurken? Ik eruit, iedereen eruit!
 
Ik trek het kooigordijn op, roep:' rijzen, voddenbaal!' en kijk recht in het gezicht van onze legionair. Dat is waar ook, vannacht toen we nog goden waren en alles naar onze hand konden zetten, hebben we afgesproken om met de "Zeeland" naar Brabant te gaan, om carnaval te vieren. 'Hoe laat is het?'
Omdat ik mijn ogen nog niet kan scherpstellen, hou ik mijn klokje voor zijn neus 'kijk zelf maar.'
 
Hij kijkt, knijpt zijn ogen dicht, kijkt weer en schrikt:'tering ik ben te laat voor appèl!' 'Vlug met het bootje naar aan de wal en rennen!'
'Nee man, ik had er meer dan een uur geleden al moeten zijn, dit is de tweede keer, dat wordt stokslagen en een week dwangarbeid.'
 
Er gaat een trilling door de boot, dat is de hoofdmotor.
We kijken elkaar aan, dan zegt Martin:'ik blijf.' 'En als ze je pakken?'
'Dan verzuip ik me zelf, alles liever dan hier blijven.'

Ik neem hem mee de trap op en roep naar Rinus aan dek dat ik de ketting wel zal stuwen.

We gaan door de dienstgang naar voren, waar een onopvallend rond luik in het dek zit. 'Kijk hier is de kettingbak, kruip tussen de wegering en de huid daar ziet niemand je, neem die aan bakboord want als we ankeren is dat met het stuurboordanker.'

Hij verstopt zich aan bakboord en als de ankerlier begint te halen, stuw ik de stuurboordketting.
 
Niet zoals het hoort in Franse slagen, maar gewoon wachten tot er een berg ketting ligt en dan omver trappen.
 
Ik hoor het anker in de kluis komen en klim de ladder op terwijl ik Martin zeg dat hij stil moet zijn zolang de loods aan boord is 'ik kom je wel halen.'
 
Als ik aan dek kom, lopen we al een mijltje of acht. We naderen de uitgang van de baai, nog een paar mijl tussen de banken door en we zijn buiten.
Ik heb al die tijd scherp uitgekeken of we niet achtervolgd worden maar steeds was er niets te zien. Nu zie ik opeens een boot achter ons aankomen.
Het is nog maar een stip maar wel een stip met een grote witte snor voor de boeg, dat is geen vissermannetje maar zo te zien een snelle motorboot.
Verdomme, nog een kwartiertje en we waren buiten geweest.
Mijn maag voelt aan of er een knoop inzit en dat komt niet van de drank, dit is angst, dood ordinaire angst.

Met mij zal het wel loslopen wanneer ze hem vinden maar als het waar is wat Martin vannacht vertelde, krijgt hij de kogel.
 
Rinus roept dat ik aan het wiel moet dus ga ik naar boven, ook hier hebben ze de voort stuivende motorboot gezien en worden de kijkers naar achter gericht.
'Waar zou die heen gaan?'
'Misschien achter wapensmokkelaars aan.'
'Nee' zegt die ouwe:'Het lijkt er meer op dat ze ons moeten hebben.
Er is toch niemand achtergevaren?'
 
'Nee Kap' zegt de eerste:'Het hele boevenzooitje zit veilig aan boord.'
De motorboot zit dwars aan stuurboord en heeft vaart geminderd.
Er klautert een mannetje op het voordek, gaat achter een mitrailleur zitten en richt dat rotding op ons. Er wordt wat door een megafoon geroepen, de loods geeft antwoord en zegt dat we moeten stoppen. Nou, om dat te begrijpen heeft die ouwe echt geen ondertitels nodig. We slekken af en slaan even achteruit tot we stilliggen, de motorboot meert langszij af.
Er komt slechts een man aan boord maar dat vervloekte mitrailleur blijft op ons gericht.
 
De man komt boven, het is een oude officier met een grote snor, een drankneus en een grogstem. Het is niet moeilijk om te raden waarom hij, op zijn leeftijd, nog steeds luitenant is.
 
De ouwe verdwijnt met de legionair in zijn hut. Vanachter het gordijn klinken de stemmen luid door in het stuurhuis, er heerst een Babylonische spraakverwarring.
De ouwe probeert het met Engels maar dat werkt voor geen meter en Duits lukt ook al niet. Dan moet de sparks erbij want die lult wat Frans, jammer dan, want ook dat gaat de mist in.
 
Onze dappere krijger lult alleen Spaans en voor de rest niks. De sparks komt naar buiten en zegt uit de hoogte:' Die ouwe vraagt naar jou, hij denkt dat jij die kerel beter verstaat dan ik, hoe komt 'ie erbij!' Ik ga naar binnen waar de luitenant op hoge toon in het Spaans tegen die ouwe aan zit te lullen, terwijl die ouwe in uiterste wanhoop op plat IJmuiës is overgegaan.
 
Ik knijp hem als een ouwe dief maar ruik ook een kans om de zaak tot een goed einde te brengen. 'Vraag die luizenbos wat 'ie verdomme hiér komt doen.' zegt de ouwe, die al behoorlijk kwaad is.

Ik groet de luitenant in het Spaans en krijg gelijk een stortvloed van woorden over me heen, waar ik geen ene moer van versta. Na een minuut of wat moet hij even stoppen om naar adem te happen en krijg ik de kans om hem uit te leggen dat ik maar een klein beetje Spaans versta en dan nog alleen maar als hij het heel langzaam en duidelijk uitspreekt.
 
Nu ontwikkeld zich het volgende gesprek tussen de kapitein, de luitenant en Albert.

Kap:'Waar heeft die rotkerel het over, laat hem goddomme op een kameel kruipen en daar bij die van God vergeten Arabieren de boel gaan terroriseren.'

Luit :'Wat zegt hij?'
A: :'Wat zegt hij!'
Kap :'Wat zegt hij?'
A :'Wat zegt hij!'

Kap :'Vraag die vent wat hij komt doen.'
Luit :'Wat zegt hij?'
A :'Of u wat wil drinken?'
Luit :'Straks, eerst wil ik die deserteur hebben!'
Kap :'Wat zegt hij?'
A :'Of hij een borrel kan krijgen.'
Kap :'De brutaliteit! Een schop voor zijn gore kloten kan hij krijgen!'
A :Ja kap, maar misschien bedaart die malloot dan een beetje.'
De ouwe staat grommend op om een fles jenever te pakken.
Daar is kapotte grammofoonplaat luit. weer:'Wat zegt hij?'
A :'De kapitein zegt, dat een man die niet drinkt, geen échte man is.'

De ouwe ploft twee waterglazen op het tafeltje en schenkt ze halfvol.
Twee rood aangelopen gezichten kijken elkaar woedend aan. 'Proost' zegt die ouwe afgebeten en slaat in een keer zijn glas achterover.
 
'Salute' zegt de luitenant, die de uitdaging aanneemt en zonder te aarzelen het voorbeeld van de ouwe volgt. De ouwe schenkt weer in. 'proost!' 'Salute!'
Ze kijken elkaar weer aan maar nu met de blik van iemand die eindelijk een waardig tegenstander heeft ontmoet. Wanneer de tweede fles half leeg is komt de luitenant, die er nu net als die ouwe heel ontspannen bij zit, weer terug op de deserteur: 'Het is een Hollandse jongen en jullie zijn het eerste Hollandse schip dat ik hier ooit gezien heb, dus moet hij hier bij jullie zijn.
Voor dat de kapotte grammofoonplaat weer van start gaat, leg ik die ouwe even snel uit dat er een of andere legionair gevlucht is en dat de luitenant denkt dat hij misschien hier aan boord is.

'Dan gaat 'ie toch zoeken, van mij mag 'ie.'
Dit vertaal ik letterlijk.
De luit blijft erbij dat wij dat karweitje moeten opknappen en slaat nog een half glas jenever achterover. Nu de stemming wat gemoedelijker is geworden zeg ik tegen de luit dat de deserteur wel aan boord was, maar overboord sprong toen de motorboot er aankwam en onderhand allang aan de wal is.
 
Hij roept om Manuel, de ouwe visserman die hier voor loods speelt, deze heeft achter het gordijn alles redelijk kunnen volgen. Verdomme, het ging net zo goed en nu zal die ouwe zak alles bederven.

Maar de wonderen zijn de wereld nog niet uit. De loods beaamt dat er iemand overboord sprong en naar de kust zwom. Hij draait zich om, geeft mij een vette knipoog en loopt de brug weer op. Langzaam lost de angstknoop in mij maag op.
Als Manuel straks van boord gaat, zal ik een slof Stuyvesant in zijn tas stoppen.

Trots dat hij toch gelijk heeft, schenkt de luit zichzelf en de ouwe nog eens in. 'Die komt niet ver' zegt de luit:'het stikt hier van de haaien en anders brengt een patrouille hem wel terug en dan is het "pang", morto! Salute!'
 
'Proost' zegt de ouwe verbouwereerd en kijkt me vragend aan. Ik leg uit dat de luit tevredengesteld is. De ouwe scheert een nieuw fles in, nu wordt het pas echt gezellig. De luit, die onderhand denkt dat híj de gastheer is, schenkt achter elkaar de glazen vol en roept:'Salute', 'proost' antwoordt die ouwe.
De drank heeft intussen alle taal barrières weggenomen want als ik weer probeer een en ander te vertalen, brult die ouwe:'Waah bemoei jeje mee, snotaap? Denk je goffedomme dat hik geen hoe heet ut, eh… je weetwel vuhsta?'
De luit, die het nu roerend met die ouwe eens is, gaat ook nog even op zijn strepen staan en staat ook al tegen me te brullen. Het is maar goed dat ik niet weet "Hijo de puta" betekent, anders zou ik me nog beledigd moeten voelen ook.
Hoe dan ook, mijn taak zit er op, dus verdwijn ik naar beneden om mijn maats in te lichten.

Na een uurtje blijkt eens te meer, dat Jan de zeeman beter kan zuipen dan een walslurp. De ouwe komt, hoewel iets uit het lood, op eigen benen aan dek.
De luit die als een natte dweil tussen de tweede en de sparks in hangt, kokhalst en keert zijn maag om. Een golf braaksel, waarvan een niet onaanzienlijk deel op de glimmend gepoetste schoenen van de sparks terecht komt, kletst aan dek.

De sparks is des duivels en laat de luit los. De tweede kan het slappe lichaam niet meer overeind houden en de luit valt voorover in zijn eigen kots.
We werken de luit, niet al te zachtzinnig, over de muur en laten hem in de motorboot pleuren. Zijn mannen duwen af en varen terug naar Villa Cisneros.
 
De ouwe roept naar de eerste, die al die tijd de boot heeft gaande gehouden, dat hij als de donder moet maken dat we hier wegkomen:'Vooh dat die gohje zuiplap tjug komt!'

Ome Romer strikes again.

We liggen weer op ons oude stekkie, voor anker bij de "Saipa Prima" en de "Help". Toen ik gister met de verstekeling op de proppen kwam dacht ik echt even dat die ouwe me zou kielhalen, wat heb ik op mijn sodemieter gehad, niet tekort!
Maar die ouwe is als het er op aankomt een beste kerel, en komt niet aanzetten met ontslag of gagestraf.

Martin, die al helemaal ingeburgerd is, heeft wat kleren van ons gekregen en werkt nu in korte broek en T-shirt mee aan dek. Alleen als er een patrouille op het strand verschijnt, gaat hij onderdeks.

Vanavond gaan we weer trekken aan de Saipa. De straaljagerpomp heeft met laagwater een beste bult zand weggehaald, nu maar hopen dat het genoeg is.

Wat een straaljagerpomp is? Tja, hoe moet ik dat nu uitleggen?
Ik kan beter vertellen wat hij doet.
 
Het komt er op neer dat als dat kreng start, er eerst een steekvlam van een meter of negen uitkomt, dus als je geen saté wilt worden moet je er niet achter gaan staan. Daarbij, maakt hij nog meer herrie dan een ouwe Star-Fighter dus stop maar een pak watten in je oren. En werk verzetten dat hij doet, niet normaal meer!

Hij zuigt alles op wat hij voor zijn bek krijgt, water, zand en stenen.
'Ja' zegt de tweede vetpriester:' zelfs je schoonmoeder werkt ie voor je weg.
Je mot alleen maar an d'r vrage of ze naar "het vogeltje" wil kijke, effe starte en… hadsekidéé, kattevoer!'

Het is zover, ankerop en langzaam de draad uitstomen. Er staat wat swell uit het westen, dat kan ook meehelpen. De "Help" zet zijn draad harpstijf en wij beginnen te "scheren", het water staat aan dek.

Even later meld de "Help":'Hij begint te komen, we hebben nu zes meter draad gehieuwd.' 'Verdomme, dat ziet er goed uit en het is nog niet eens pal hoogwater, er komt nog een kleine meter bij.'zegt de tweede.

'Stil man' roept Keessie die héééélemaal niet bijgelovig is:'Als Ome Romer dat hoort…..' Te laat, van de Saipa komt de boodschap;'Zeeland stoppen, onmiddellijk stoppen met trekken, de Help, draad stijf houden maar niet verder hieuwen!'
 
Na een kwartiertje krijgen we te horen wat er loos is. Er is een scheur ontstaan in de zij ter hoogte van het vriesruim en het water staat aan de achterkant al boven de buikdenning. Dat wordt vannacht niets meer, dus gaan we maar weer voor anker.
 
Tegen laagwater gaat er een pomp in het ruim en worden er, aan de buitenkant, platen over de scheur gelast. Dan is het wachten op hoogwater.
Helaas, de sparks komt met een weerbericht op de proppen waar je niet blij van wordt. De verwachting voor komende nacht is, SW 7-8 met 9 in de buien.
Dat betekent wegwezen!
 
We halen de sleepdraad binnen tot we het begin van de voorloper aan dek hebben.
Dan gaat er een kettingstopper om, die aan een draad op de winchkop zit.
We steken een neuring met een ankertonnetje op de voorloper en maken de sluiting los. Het tonnetje met de tamp van de neuring gaat alvast over de muur.
 
Het oog van de voorloper wordt nu met een stuk manilla gezekerd. We vieren de kettingstopper tot de kracht op de manilla komt en halen de stopper er af.
Nu komt Rinus met een vlijmscherp mes, twee flinke halen en pats, met een rotgang vliegt de voorloper overboord, de vonken vliegen eraf.
Ook de "Help" maakt aanstalten om te vertrekken. Hier aan lagerwal hebben we nu niks meer te zoeken, dus stomen we langzaam naar dieper water waar we gaan liggen steken.

Het was een hobbelig zeetje vannacht, met nu en dan een beste puist wind, we hebben dan ook zo af en toe behoorlijke halen gemaakt.
 
In de kombuis was het vanmorgen een puinhoop, dus is de kok kwaad en dát zullen wij dan moeten ontgelden, de warme prak zal wel weer niet te vreten zijn.
 
Het loopt al tegen de middag, het zeetje is redelijk kalm, er loopt nog wel een best stuk deining maar dat zal vanavond al een stuk minder zijn. We stomen kalm richting kust en kunnen eerst nog warm schaften, voordat we de voorloper gaan oppikken.
 
Tot onze verbazing, is de het eten best smakelijk, heel lekker zelfs. De kok wordt dan ook bedolven onder de complimenten. 'Zo gifmenger, je begint het eindelijk eens een beetje te leren.' 'Zie je wel, als we maar hard genoeg op je kankeren, wordt het vreten vanzelf beter.' 'Hé, vetklep, hei je eindeluk een kookboekie gevonde?'
 
'Jongens, lig niet te zeike,' zegt Rinus:'Het eten was prima de luxe, mijn complimenten chef.'

Wat een paar vriendelijke woorden al niet kunnen doen, de kok staat te glimmen van plezier.
 
'Mot je nou es kijke, wat een kind hè, nog effe dan gaattie nog bloze ook.'

We staan voorop, te kijken naar de Saipa, die in de verte al te zien is.
Boven ons zegt de eerste:'Vannacht moet het lukken, anders moeten we wachten op het volgende springtij.' We komen dichterbij.
 
'Ze ligt anders.' zegt Wimpie. Hij heeft gelijk, de hoek die de romp met de kustlijn maakt is veranderd. Ook maakt ze wat meer slagzij, niet veel maar wel duidelijk te zien. Er wordt per walky talky radiocontact gemaakt.
De Saipa ging vannacht met hoogwater zo erg schudden en klappen, dat de mannen het niet meer vertrouwden en van boord zijn gegaan om, een stuk hoger op het strand, de ochtend af te wachten.

Dat was geen lolletje daar in de openlucht, want het regende de hele nacht, kei en kei hard, 'Alsof de zee uit de lucht viel'. Verderop, boven de woestijn, regent het nog steeds, de lucht ziet er letterlijk zwart.
De situatie is verslechterd, de Saipa ligt hoger op het strand dan gister en heeft er bovendien nog een paar scheuren bij gekregen, we zijn weer terug bij af.
 
We kijken elkaar vragend aan:'Ome Romer?' We zeggen niets maar knikken slechts.

Na pikheet komt de tweede vragen wie er op de Saipa wil aflossen:'Martin maar niet, die moet uit het zicht blijven, die halve Arabier (hierbij knikt hij naar mij) hoef ik niks te vragen, die staat al op de lijst, wie nog meer?'
Er melden zich nog twee man en de vierde vrijwilliger wordt door bootsman Rinus aangewezen:'Rot jij maar voor een dag of wat naar de Saipa, dan hebben wij ook eens rust.'

Wanneer we op het strand arriveren regent het alweer, met bakken valt het naar beneden. We klauteren snel met onze verse voorraden aan boord en lossen de ouwe ploeg af. We leggen nog een kaartje en doen nog effe een "beetje" maar als de fles leeg is, kruipen we op ons luchtbedjes om er een boerennacht te maken. .

De volgende morgen is de lucht onbewolkt en blauw als vanouds. De slaap uit mijn ogen wrijvend kom ik aan dek. Vanaf hier heb je een mooi uitzicht over de woestijn, ik kijk en wrijf nog eens m'n ogen uit. 'Krijg nou effe het hompeschompe-apeschape met vliegende start!' Wat hebben ze me nou geflikt?
Mijn woestijn is weg, er is geen korreltje zand meer over, waar je ook kijkt, alles is groen! Het is prachtig, na weken en weken van alleen maar zand en zee, is dit een genot om naar te kijken. 'Hé jongens, kom es kijke!'
We vliegen de loodsladder af en rennen het groen in, stomverbaasd om ons heen kijkend.
 
Anderhalf etmaal geleden begon de regen en nu zijn er al plantjes bij van meer dan tien centimeter hoog! Kijk, daar komt Ali naar ons toe, hij is helemaal door het dolle heen. Met een idiote grijns op zijn behaarde tronie, lacht, zingt en schreeuwt hij zijn vreugde uit. 'Zeven jaar, zeven jaar geen regen en nu, oh Allah is goed!'

Hij staat nu pal voor me, kijkt me stralend aan en voor ik weet wat er gebeurt, zoent hij me bakboord, stuurboord en recht voor de boeg. Ik begrijp niet wat vrouwen zien in een kerel met een baard, bah!

Ik klop hem maar eens enthousiast op zijn schouders en zeg hem hoe mooi ik alles vind. Wanneer we teruglopen, zegt Gerrit: Wat ik vrage wil, zijne jullie al verloofd of hebbie allenig maar verkering?'

"Luilebol"

Mijn torn op de Saipa is alweer voorbij en ik zit weer op de "Zeeland".
Ik lig net lekker in m'n vlooienbunker te meuren, het is een uur of één 's nachts, als de ankerwacht alarm slaat. We vliegen aan dek, er staat geen wind de zee is black en de sterren stralen helder. We liggen zo te zien nog precies op ons stekkie en ook op de "Help"en de Saipa is alles rustig.

'Wat is verdomme aan de hand Luilebol,' zegt Rinus: ben je bang in 't donker, mot ik je handje komme vasthouwe?' "Luilebol" kan van opwinding nauwelijks uit zijn woorden komen:'Een vl, vliegtuig daar!'en hij wijst naar de woestijn.
'Ja en wat is daarmee?'zegt de ouwe die er ook bij is komen staan.
 
'Vuur, allemaal vuur, daar, neergestort.' De ouwe trekt het verhaal met moeite uit "Luilebol". In het kort komt het er op neer dat een brandend vliegtuig, vanaf zee over de kustlijn de woestijn in vloog.

De sparks, de enige die door alle herrie niet wakker werd, moet nu ook zijn nest uit. De ouwe laat hem contact maken met Villa Cisneros.
Nog geen drie kwartier later komt er een eenmotorig toestelletje aangevlogen .
Pal boven ons maakt het een scherpe draai naar stuurboord en vliegt de woestijn in, even later zien we dan weer zijn groene boordlicht en dan weer zijn rode.
Al zoekslagen makend verdwijnt het uit zicht en even later hoor je ook zijn motor niet meer.

Niemand gaat nog naar zijn kooi, iedereen wil weten hoe dit afloopt.
Nog wat later horen we het geluid van half –tracks en af en toe zien we de lichtbundels van hun koplampen tegen de lucht wanneer ze tegen een heuvel oprijden.

Het is onderhand al daglicht en nog steeds gaat het zoeken door.
Ver na de middag wordt het zoeken gestaakt, er is niets gevonden en ook wordt er nergens een toestel vermist. "Luilebol" wordt wel een beetje scheef aangekeken, maar hij blijft er bij dat er een brandend vliegtuig de woestijn in vloog.

Verdomme, nu is het alweer raak, in de ochtendschemering heeft "Luilebol" alweer iets gezien. 'Wat is er nú weer aan de hand?' vraagt Rinus.
'Een onderzeeër. Ik zag een onderzeeër' 'Ja hoor, met groene mannetjes en zwarte toplichies zeker?' ' Nee echt, daar was het, tussen het strand en de "Help" ik zag hem daar varen en opeens dook hij onder.'
 
De ouwe, die zichtbaar chagrijnig is door tekort aan slaap, mengt zich nu ook in het gesprek en informeert bezorgd naar "Luilebol 's geestelijke gezondheid: 'Ben jij nou, god hier en gunter, helemaal van de pot gerukt, randdebiel die je daar bent, heb je dan helemaal geen hersens in die stomme kop van je?

Een onderzeeër die duikt in nog geen vijf meter water, waar haalt die idioot het vandaan?'
 
Bij deze laatste woorden kijkt hij ons verbijsterd aan.
Dit vatten we op als zijnde een serieuze vraag, even later is iedereen met iedereen in discussie en staat "Luilebol" er een beetje verloren bij.
'Volgens mij is hij getikt' zegt de sparks. 'Ja' zegt de oppervetpriester:'Jij als ervaringsdeskundige kan het weten.' Nu wordt de sparks vals en suggereert dat onze HWTK maar eens wat meer de frisse zeelucht moet opsnuiven:' Want die spuitbus ether is er om je motortjes te starten en niet voor persoonlijk gebruik.'

De HWTK spuugt vuur, zijn hand gaat al naar zijn bahco maar tevergeefs, hij heeft zijn overall nog niet aan. De sparks doet er toch maar een paar klappies af en brengt het gesprek en daarmee de aandacht, weer terug op "Luilebol".

De derde vraagt hem bezorgd:'Ben je soms met je kop tegen iets hards is aangelopen?' dit gebeurd hem, dankzij zijn lengte, zelf namelijk dagelijks, 'zo hard dat je sterretjes ziet en effe moet gaan zitten?'
 
Nee, dat is het niet en iedereen verzint weer van alles, er vliegen medische termen door de lucht, waarvan de meeste niet in het boekje "Hoe wordt ik psychiater in twaalf lessen" staan.
 
'Ik weet het' zegt de kok met z'n vingertje in de lucht:'Ik weet wat 'ie heb.'
Hij staat er zowat bij te dansen. 'Ja hoor, onze waarzegster hip weer in d'r kristalle bolletje gekeke. Nou Annie, laat maar es effies hore, kenne we lache.' Iedereen kijkt nu naar de kok die, zichtbaar blij met ieders aandacht, roept:' Tropenkolder, hij heeft tropenkolder!' Niemand lacht.
 
Eindelijk een verklaring voor het gedrag van "Luilebol", waar we mee uit de voeten kunnen. De kok straalt, hij staat volop in de belangstelling en iedereen is het met hem eens.

Hij is dolgelukkig, zijn dag kan niet meer stuk, zelfs niet wanneer Keessie zegt:' Ach ja, zo zie je maar, zelfs een stilstaande klok heb twee keer per etmaal gelijk.'
 
De hogedruk besluit na rijpberaad, dat de patiënt een weekje in de ziekenboeg moet doorbrengen. De blinde klep voor de poort, want zonlicht is taboe.
Als medicijn krijgt hij zouttabletten. Je weet wel, die smerige zonder suikerlaagje, waar je van kokhalzen moet.

Er broeit iets daar boven. De sparks zit al uren in de radiohut en komt er alleen af en toe uit om met die ouwe te praten. We vragen wat er loos is maar de sparks zegt alleen maar:'Vraag maar aan die ouwe.'
 
De ouwe zegt :'Jullie zullen het wel merken.' Dat zal dan wel maar voorlopig merken we geen ene moer, van wat dan ook. Alleen de kok weet exact wat er staat te gebeuren en komt ieder half uur met wat anders aanzetten.

Het is al half twaalf maar niemand zoekt zijn kooi op, eerst willen we weten wat er speelt. Een job kan het niet zijn, dan waren we allang weggeweest.
 
Daar komt de eerste. 'Jongens, we gaan een moonlicht-trip maken, dat wil zeggen zonder moonlicht en ook zonder dekverlichting. Doe de blinde kleppen voor alle poorten en doe de lampen in de gangen uit daarna gaan we ankerop, langzaam en met zo min mogelijk herrie.'

Op één hoofdmotor met zo min mogelijk toeren vertrekken we.
Als een spookschip, zonder enige verlichting, glijden we door de nacht.
We koersen pal West, de Atlantic op. Na een half uurtje laat die ouwe steeds meer toeren maken, tot we zo'n acht mijl lopen. Even later gaat ook de navigatieverlichting aan.
 
We zijn al een behoorlijk eindje zwemmen uit de kust, een mijl of twaalf schat ik, als we opeens vaart minderen en gaan liggen drijven. De kok, die bijkant barst van nieuwsgierigheid, komt nu bij ons vissen naar nieuws.
 
Rinus "verspreekt" zich bijna en doet hem geloven dat hij het wel weet maar niet verder mag vertellen. De kok wringt zich in alle bochten, om Rinus het "geheim " te ontfutselen. Hij komt zelfs op de proppen met:'Je weet toch hoe goed ik een geheim kan bewaren, ik zweer je, ik zal het aan geen hond vertellen.'
 
'Dat geloof ik graag,'zegt Rinus:'want die hebben we ook niet aan boord
(Kopere Willem zit met Dakar op de Saipa). Maar ik mag niets zeggen van die ouwe, dat heb ik op de Bijbel moeten zweren.'
 
'Op de Bijbel?'zegt de kok vol ontzag:'Wat heb je dan gezworen, welke woorden moest je zeggen?' 'Wel, vooruit dan maar' zegt Rinus met gedempte stem en kijkt geheimzinnig om zich heen:'luister goed.' De kok kruipt zo wat in hem, om maar geen woord te hoeven missen van de eed van Rinus.
 
Rinus gaat rechtop staan, met een hand in de lucht en de andere op een pakkie Zware van Nelle en spreekt plechtig de volgende woorden uit:'Ik Rinus, bootsman van de Nederlandse zeesleper Zeeland, zweer en beloof plechtig …. dat ik die nieuwsgierige rotkok een knal voor zijn kanis verkoop als ie nou nóg langer blijft doorzeiken.'

Afscheid.

We zien in het zuiden een paar toplichtjes boven de kim komen. Onze radar, dezelfde waar Noach destijds ook al op stond te schelden, krijgt tien minuten later ook iets in beeld. We liggen nog steeds te drijven en die schuit koerst zowat recht op ons af.

De kok weet, natuurlijk weer als eerste, wat er loos is:'Dat is een Spaans oorlogsschip, die komt voor Martin, daarom dee die ouwe zo geheimzinnig.'
Op dat moment roept die ouwe Martin bij zich. 'Zie je wel?' Zegt de kok:'Wat een achterbakse luizestreek van die ouwe, hij levert die arreme jonge zonder pardon an ze beule uit, daarom wou ie niks zegge.'

De kok gaat verder:'Die ouwe is niet te vertrouwe, ik heb het altijd al geweten, dat zag ik an ze oge, echt eerlijk waar, kijk maar es goed naar ze oge.'
Dat andere schip stuurt wat af, je ziet zijn toplichten verder uit elkaar gaan en zijn rode boordlicht verdwijnt.
Hij is nu bijna dwars, opeens geeft de "Zeeland" halve kracht vooruit met hard SB roer. Even later stomen we op zo'n kwart mijl van dat andere schip, op dezelfde koers. Zij hebben vaart verminderd en langzaam komen we naar elkaar toe.

We zien nog steeds niet wat daar vaart, want ook zij hebben geen enkele dekverlichting aan. Opeens staat Martin tussen ons in, met tranen op zijn smoel zegt hij:'Jongens, ik wist hier niets van, die ouwe heeft het me net verteld, ik ga naar huis! Nog hartstikke bedankt voor alles.'
 
Naast ons doemt een donkere scheepswand op, even knipt er een zaklamp aan en zien we een loodsladder hangen. 'Ja, nu.' Roept de stem van de ouwe.
Als een kat vliegt Martin tegen de loodsladder op. Met een 'Hou doe!' uit het duister en een 'Tot ziens!' van ons is hij vertrokken, een verbouwereerd zooitje ongeregeld achterlatend.
 
Voor we beseffen dat dit een onherroepelijk afscheid is, horen we ver boven ons het gerinkel van een telegraaf en schuift het grote schip voorbij. In het schijnsel van ons toplicht zien we nog net een stuk van de kont met;
….KUST
...RDAM

Na alle geheimzinnigheid en spanning van de laatste uren, volgt nu de anticlimax. Martin was, voor korte tijd, een goeie maat en het afscheid was te abrupt. We voelen ons leeg en hoewel niemand dat zal toegeven, ook een beetje verdrietig.

Langzaam komen de gesprekken weer opgang. 'In Holland is het winter en hij heeft goddomme helemaal niks bij zich, geen lange broek, geen trui of jas, geen ene sodemieter, nog geen tandenborstel.' 'Ja, die arme donder heb allenig maar een korte broek an ze reet en een paar sandale zonder sokke an ze pote.'

'Dat zal wel meevallen' zegt Rinus:'Hij zal daar aan boord heus wel wat kleren en zo krijgen.' 'Kweetniet' zegt Keessie twijfelend:'Ze benne niet allemaal zo vrijgevig as wij.' Met gezichten, waarop de onbaatzuchtigheid alleen overtroffen wordt door zelfingenomenheid, beaamt iedereen deze uitspraak.

En even zwelgen we in het zelfde gevoel, dat de "Barmhartige Samaritaan" moet hebben gehad, toen hij zijn mantel weggaf aan een of andere sloeber die hem harder nodig had.

Dan zegt Gerrit:'Hé gifmenger, wat had jij daarstraks over die ouwe te zegge?'

Met een schok zijn we weer op aarde beland en kijken de vetklep vuil aan.
Even hangt er een gezellige lynchpartij in de lucht maar Rinus grijpt in en zegt:'Chef, van mij mogen ze je uitbenen met een bot broodmes.
Máár, als je nú sodesubiet je kookhok in rot en een stevig schurrefie voor ons in mekaar flikkert, zal ik de meute nog effe in toom houwe.'
 
De kok, die wel doorheeft dat hij een behoorlijke kans maakt een verbouwde voorgevel op te lopen, verdwijnt haastig in de kombuis.

We zijn weer terug bij de Saipa en 's middags met een pot bier op het achterdek, vragen we die ouwe waarom hij zo geheimzinnig had gedaan, vertrouwt hij ons soms niet? 'Vertrouwen?' Zegt die ouwe:' Jullie wel maar wàt, als Ome Romer erachter was gekomen? Bovendien, al die nieuwsgierige smoelen van jullie, dat was goud waard.'

Eindelijk krijgen we te horen wat er allemaal speelde. Het begon al toen Martin tevoorschijn kwam. Die dag zijn er de nodige telegrammen met het kantoor uitgewisseld, allemaal in de eigen Wijsmuller code.
 
Vervolgens heeft het kantoor contact opgenomen met de nodige ministeries, om te zien of Martin wat op zijn kerfstok had en om te zorgen dat hij zonder paspoort toch Nederland in mag.
 
Daarna is er contact opgenomen met de "Holland West-Afrika Lijn", met als uiteindelijke resultaat, het driftige seinen van onze sparks met het "Spaanse oorlogsschip" en het stiekeme rendez-vous van afgelopen nacht.
 
Uiteindelijk is dit de beste oplossing, want met Martin aan boord kunnen we geen enkele Spaanse haven aanlopen, dus ook Las Palmas niet en dat is wel eventjes de dichtstbijzijnde bunkerhaven.
 
De ouwe besluit zijn uitleg met:'Als ze hem hier aan boord zouden vinden, kreeg híj een enkele reis kerkhof maar jij en ik (hier kijkt hij me even vuil aan) zouden in een Spaanse lik belanden, in één cel naar ik hopen mag.' Bij deze laatste woorden straalt zijn gezicht pure moordzucht uit.
Ik krijg het gevoel, dat ik nog beter af zou zijn in het clubhuis van een stel homofiele Amerikaanse Hell's-Angels, dan in een knus celletje samen met die ouwe, hoewel…brrr! Ik denk dat ik straks maar naar het strand zwem, kan ik even lekker in mijn uppie een paar uurtjes door de woestijn wandelen.

Vissen.

"Mannen zijn van nature jagers."

Of dat nu waar is of niet, is hier niet van belang maar aan de wal is het een veelgebruikt excuus voor menig slippertje. Niet dat dit door vrouwen begrepen, laat staan geaccepteerd wordt.

Dit laatste heeft dan weer tot gevolg dat, deegrollers en aanverwante artikelen, vaak voor een heel ander doel gebruikt worden dan de ontwerper voor ogen had.
 
Ook wij mannen van de "Zeeland" hebben een goed ontwikkeld jachtinstinct maar helaas, bij gebrek aan prooi, moeten we ons beperken tot die activiteit, die bij de British Navy omschreven wordt als, "shaking the vinegar".
 
Zij, die in een Fish and chips tent hebben gezien hoe daar de azijnfles wordt gehanteerd, begrijpen wat ik bedoel.

Om het jagen niet helemaal te verleren, beoefenen we wel de edele vissport.
Niet met werphengel en molen maar met een losse lijn met wat flinke haken eraan en een moer als lood.

Veel sport is hier eerlijk gezegd ook niet aan, want het stikt hier van de vissen die graag gevangen willen worden. Die loeders verdringen zich rond de boot en bijten in alles wat blinkt, een maaltje voor de hele bemanning heb je in no time binnen. Wanneer je daarna nog doorgaat, gaat het op werken lijken en dáár zijn we niet voor aangemonsterd.

Het is pikheet en we zitten achterop een bakkie thee te doen. Het gesprek gaat vooral over vrouwen, drank, en geld. Ook het onderwerp vrouwen gaan we niet uit de weg maar dat alleen als we het even niet over vrouwen hebben.

Tot dat iemand begint over vissen. Allerlei manieren van een visssie verschalken komen aan de orde. Van een bloedstollend verhaal van ome Kees over de vangst van een rietvoorntje van wel veertien centimeter met een "héél dun lijntje", tot het verslag van Dirk over 's nachts aalpeuren met zijn oom :'en toen roeide we met een pleurisgang dat slootje in en schoven tussen het riet. We doken meteen plat op ons buik op de bojem van de boot. Ik lag me daar midde tussen de levendige aal ze krope zo me broekspijpe in maar zo klein as ik was, ik gaf geen kik en mooi dat die tering smerisse ons niet zage legge.'

Het ene verhaal lokt het andere uit, pikheet is al dik een halfuur voorbij en Rinus, die al een keer of wat heeft geprobeerd ons weer aan het werk te krijgen, gaat nu rechtop staan om eens stevig op te treden tegen "dat stelletje ouwehoerende lamzakken".
Op dat moment stapt de ouwe, die ongemerkt al een tijdje heeft meegeluisterd, naar voren en begint over zíjn visavonturen.

'Het was net na de oorlog misschien zes weken na de bevrijding, ik was met een paar maten in de duinen granaathulzen aan het zoeken op een plek waar luchtafweergeschut had gestaan. Die dingen waren van koper en brachten goed geld op bij de oud-ijzer boer. Veel vonden we er niet, dus liepen we verder het duin in. We zorgden er wel voor om niet naast de weg te lopen, want het hele duingebied was vergeven van de landmijnen.

Ook stonden er heel wat bunkers, waar de meest waardevolle spullen al uitgejat waren maar voor de zekerheid gingen we toch steeds even kijken. Zo kwamen we bij een bunker met, bijna pal voor de ingang, een waarschuwings bordje in het zand.
Daarop stond een doodskop afgebeeld, met daaronder iets van "Gefährlich Minen".
Bij de andere bunkers lagen er stukken verpakkingsmateriaal en andere waardeloze rommel voor de ingang maar zo te zien had deze bunker, sinds de overgave van de moffen, nog geen bezoek gehad.
 
Ik vond het wel heel toevallig, dat bordje zo vlak voor een bunker, net of het was neergezet door iemand die anderen buiten de deur wilde houden. Vanaf het pad kon ik net met een hand bij dat bordje komen en net wat ik dacht, het stond maar een klein stukje in het in het zand, dus geen Duitse "gründlichkeit" maar Hollandse "boerenslimheid". Op m'n knieën met m'n vingers in het zand kroop ik naar de bunker, stukje voor stukje de grond aftastend.'

'Oei, kap' zegt Wimpie:'ging dat wel goed?' 'Nee lul.'zegt Keessie:'Die ouwe vloog de lucht in, nou hebt ie vleugeltjes op ze rug en zit met ze blote reet op een wolk harp te spele. Nou goed?' 'Ik mag toch wel wat vragen.' zegt Wimpie verongelijkt.

'Nou houwe jullie je bek effies dicht en laat die ouwe door lulle, of ram ik jullie met je koppe tege mekaar tot er zaagsel uitkomp. Asjeblieft kaptein ze hange an uw lippe .' zegt Dirk, die naast de ouwe zit en met een schuine blik op diens klokje, heeft gezien dat er niet veel werktijd meer overblijft.

De ouwe vervolgt zijn verhaal:'Ik kroop op die manier tot aan de stalen deur en net wat ik dacht, geen mijn te bekennen. Binnen stonden stapels met spullen, allemaal gejat uit andere bunkers en magazijnen. Wie dat gedaan had wisten we niet maar dat het nu van ons was stond als een paal boven water.
 
's Nachts zijn we, met nog paar maten erbij, met drie handkarren, teruggegaan en hebben alles weggehaald. Het meeste, zoals munitie, uniformen en geweren hebben we verkocht via de oud-ijzer boer maar laarzen, schoenen en alles wat eet of drinkbaar was hielden we zelf. Jullie kennen trouwens mijn privé kijker, die Zeis-Ikon, nou die komt daar ook vandaan, een betere heb ik nog nooit gezien.'

Dirk werpt opnieuw een blik op het klokje van die ouwe en zegt:'Ja, dat waren noch eens tijden kap maar eerlijk gezegd zie ik nog niet zo een twee drie, wat dit met vissen van doen heb.'

'Dat zal ik je vertellen.' zegt die ouwe:'Bij de spullen die we niet verkocht hadden, zaten ook een stuk of twintig handgranaten. Je kent ze wel uit oorlogsfilms, net een conservenblik met een steel.
 
Een van mijn maats, Bert, had gezegd dat je met die dingen goed kon vissen.
Bert wist een plek bij Beverwijk waar nogal wat snoekbaars zou zitten, dus gingen wij een paar nachten later uit vissen. Met z'n drieën op twee fietsen, Bert bij mij achterop met zes granaten in zijn rugzak. Mijn andere maat, Leendert, had een schepnet, twee jute zakken en een paar lieslaarzen bij zich.
Het vissen ging geweldig, Bert gooide een granaat in het water, even later was het boem en kwamen de vissen bovendrijven. Leendert stapte met zijn lieslaarzen het water in en schepte de snoekbaarzen aan land, waar ik ze in een zak stopte.
Daarna liepen we honderd meter verder en deden het nog eens dunnetjes over.
Na vier granaten hadden we genoeg vis om een weeshuis te voeden, dus ging het weer op huis aan. Een paar kilometer verderop, stapte er een politieagent op de weg:'Halt, waar gaan wij naar toe? Ahá, wat hebben we hier, wat zit er in die zakken? Ik ruik het al, vis, de heren zijn wezen stropen!

Hé jij daar, doe die rugzak af en laat maar es zien wat dáár in zit!'
Bert zei dat daar ons brood in zat maar die agent wilde zelf even kijken.
'Nee, daar blijf je met je poten af !' zei Bert en balde zijn vuisten.
De agent deed een stap achteruit en riep dat we onder arrest stonden en mee naar het bureau moesten. 'O ja?' zei Bert:'hoe wil je dat doen? Wij zijn met zijn drieën en jij bent in je dooie eentje.
 
Een pistool heb je niet, want de BS hebben alle moffenknechten ontwapend. Wij gaan nu rustig verder, de groeten aan de commissaris.'
Wij stapten op en reden weg, een kwaaie agent achterlatend.'

De ouwe stop even en neemt een slok thee. 'Kolere, wat spannend' zegt Dirk en werpt weer een stiekeme blik op die ouwe z'n klokje:'Hoe ging het verder kap?'
 
We waren al bijna in het dorp toen Bert zei:' Ik dacht het zo-even al maar nu weet ik het zeker. Die vent fietst ons achterna, hij blijft een heel end achter maar ik heb hem toch gezien.' Het was duidelijk, die agent wilde zien waar we woonden, om dan samen met zijn collega's terug te komen om ons van bed te lichten, dat kunstje hadden die moffenknechten van hun meesters afgekeken.
 
Toen zei Bert:'Leendert jij gaat voorop rijden, pak de tweede afslag links en ga na het tunneltje meteen rechts, wij komen achter je aan maar wel hard rijden en nergens voor stoppen!'
 
Leendert ging er als een haas vandoor, ook ik maakte steeds meer tempo en met een behoorlijk gangetje schoten we de tunnel in. Bijna aan het eind hoorde ik iets zwaars op de grond vallen, buiten vlogen we bijna uit de bocht maar ik redde het net, meteen volgde er een ontploffing.
 
Niet zo maar een knal, nee, meer alsof er een zware bom achter je ontploft ik schrok me lam. Die agent zal zich wel helemaal het apezuur zijn geschrokken, hij heeft zich niet meer laten zien.
 
Voor de zekerheid hebben we nog die zelfde nacht alles wat uit de bunker kwam naar Jos, een andere maat van ons, gebracht.

Maar het is onvoorstelbaar wat zo'n granaat voor een herrie maken, zeker in zo'n tunnel. Bert zag dat anders:'Herrie? Hoe kom je daar nou bij? Het was juist muzikaal, als een hemelse paukenslag en dan die akoestiek man, niet iedere tunnel heeft zo'n akoestiek!'

De ouwe staart nog even zwijgend voor zich uit, dan zegt hij:' Jongens, het is de moeite niet meer om nog aan het werk te gaan, ga je spullen maar opruimen en nok maar af.' Dan wend hij zich tot Dirk:'Zo mannetje, dacht jij dat ik je niet doorhad?' 'Ik weet effe niet waar u het over hept, kap.' zegt Dirk met een gezicht als de onschuld zelve.

'Ik heb het over tijd rekken.'zegt die ouwe:'En nog wat, als je de volgende keer nu eens niet ál je centen naar de hoeren brengt, kan je misschien zélf een klokje kopen.'

Dynamiet I

We zijn weer eens naar het strand gezwommen, zomaar, voor de afwisseling.
De mannen, die stranddienst op de Saipa hebben, komen naar ons toe voor een ouwehoerenpraatje.
 
Zes man van de "Help", die weer eens vaste grond onder hun voeten willen voelen, zijn ook net geland. Op ons gemak lopen we al ouwehoerend een stuk langs het strand.
Dit is best lekker, zo met je zweetkakkies door het warme mulle zand, terwijl de zon op je blote bast schijnt. Alle wereldschokkende nieuwtjes, zoals wat de koks ons hebben voorgezet en natuurlijk ook de steenpuist op de reet van onze sparks, worden doorgenomen.
 
Wat de kok betreft, zo diep als we hem de grond inboren als we onder ons zijn, zo hard prijzen we hem de hemel in bij "vreemden", eigen is eigen en zo slecht is hij nu ook weer niet.

Nemen we de sparks dan ook in bescherming? Nee natuurlijk niet! De steenpuist van de sparks, is een onuitputtelijke bron van vermaak en levert leuke anekdotes op.

Alleen al hoe hij bezig is wanneer hij aan dek gaat zitten lezen, je ligt meteen in een deuk. Eerst zet hij een stoel in de schaduw, dan legt hij héél zorgvuldig een zwemvest zo neer, dat de nek opening precies op de goeie plek op de stoel komt. Dan, met een pijnlijke grimas, laat hij zijn achterste langzaam zakken tot hij het zwemvest raakt, de steenpuist raakt vest noch stoel, opgelucht zakt hij verder. Hij ontspant zich en haalt een boek uit de zak van zijn ochtendjas.
Zijn gezicht betrekt wanneer zijn hand in zijn andere zak tast, bril vergeten!
Met een pijnlijk gezicht drukt hij zich omhoog en gaat, al steunend en zuchtend, zijn bril halen.

Daar is hij weer, langzaam laat hij zich zakken, denkt nog net op tijd aan zijn boek en graait dit van zijn stoel, opgelucht zakt hij het laatste stukje.
Als door een adder gebeten vliegt hij met een rauwe kreet omhoog en met tranen op zijn wangen, draait hij zich naar zijn stoel.
 
Zijn gezichtsuitdrukking gaat van pijn, via verbazing, over in woede.
Met de dop van een zuurstoffles in zijn hand, staat hij wraakzuchtig om zich heen te kijken.
 
Klaar om iemand met dat ding de hersens in te slaan, vraagt hij wie die dop in zijn zwemvest heeft gestopt. Natuurlijk ligt de dader op het kerkhof maar de sparks is er van overtuigd dat de opper vetpriester hier achter zit.
Daar heeft hij wel enige reden toe, want de hwtk doet steeds of hij de sparks een vriendschappelijke mep voor zijn kont wil geven, op het laatste moment houdt hij dan in.

Iedere keer opnieuw krimpt de sparks in elkaar en heeft iedereen de grootste lol.
 
De ouwe staat er hoofdschuddend bij en zegt:'Sparks, dat was een vuile streek, als ik jou was zou ik hem terugpakken.' De sparks, blij met deze steun uit onverwachte hoek, zweert bloedig wraak te zullen nemen op "die smerige vetdot".
Dat onze gezagvoerders misschien zélf achter dit geintje kan zitten komt niet bij de sparks op en wij zullen hem niet wijzer maken.

Al pratend over dit soort zaken, zijn we bij een baai aangekomen.
Hij is niet groot, nog geen ¼ mijl doorsnee met een ingang die bij eb bijna droog ligt. 'Een mooie visvijver' zegt Wimpie.

Dat doet ons denken aan het verhaal van die ouwe, over vissen met handgranaten.
Weer iets om over te ouwehoeren.

Dan zegt Keessie:'Dat zou hier ook mooi kenne, jammer dat we geen granate hebbe.' Volgens Dirk kunnen we die wel even bij het Legioen gaan "lenen" maar dat lijkt ons toch een tikkie te link, om nog maar te zwijgen over de afstand.
Een van de duikers zegt:'Op de "Help" hebben we dynamiet, dat werkt minstens zo goed.'
 
'Ja,' zegt Dirk:'Ik zie het al helemaal voor me. "Zeg kaptein kan ik effe een paar kissies dynamiet meekrijge? Ik wou op me vrije middag wat gaan visse an de Amstel.
Maer natuurlijk beste kaerel, neem voor de zekerheid nog een kistje extra mee, dan zet ik de grootste pan vast op." 'die ouwe ziet je ankomme.'
'Wie weet.' zegt de duiker:'Maar ik denk, dat we morgen met dynamiet vissen.'

Het is gelukt, de duikers komen aan de wal met dynamiet.
We lopen naar ons visstekkie, de duikers dragen de detonators en een lang elektrasnoer, Wimpie en ik dragen een kistje met staven dynamiet en Keessie loopt met de exploder. Onderweg horen we hoe de ouwe van de "Help" omgeluld is.

Duiker:' Zeg kap, ik wil het eens hebben over het dynamiet.'
Kap:' Ja wat is daarmee?' Duiker:'Tijdens onze opleiding, bij de marine, kregen we ook "Omgaan met springstoffen", een heel interessant vak, aan dynamiet alleen al waren er twee hoofdstukken gewijd.' Kap:'Dat zal wel maar wat heeft dat met ons te maken?' Duiker:'Nou kap, dat zal ik u zeggen. In hoofdstuk twee, gaan er drie pagina's over het instabiel worden van dynamiet, ik zou ze zo weer uit het blote hoofd kunnen opzeggen.'

Die ouwe begint te vermoeden waar de duiker heen wil en wordt al een beetje zenuwachtig.

Kap:'Man, hou nou eens op met er omheen te draaien, wat is er aan de hand?'
Duiker:'Kijk kap, in het kort komt het er op neer dat dynamiet gestabiliseerde nitroglycerine is. Nu zijn er twee dingen die het spul instabiel kunnen maken, hitte en langdurige beweging.
 
Een van die twee is niet genoeg maar allebei tegelijk……'
Kap:'Hitte en beweging zeg je…., je bedoelt zoals hier aan boord?'
Duiker:'Ja kap, dan zweet de nitro langzaam naar buiten en dan is het niet de vraag óf het ontploft, maar wannéér.'

Die ouwe is nu behoorlijk ongerust en zweet harder dan welke staaf dynamiet dan ook. Hij is echt geen watje, een zware bergingsklus met stormweer daar lacht hij om maar van springstoffen moet hij niets hebben.

Kap:'Wil je zeggen dat we die rotzooi over de muur moeten zetten? Doe het maar meteen en laat de matrozen een handje helpen.' Duiker:'Nee kap, dat hoeft nog niet, ik heb daarnet even gekeken en het is nog niet naar buiten gelekt maar hoever het binnenin de staven is, dat weet je pas als je ze laat knallen.
Onze instructeur zei altijd, dat een "korte droge scheet" prima is maar als het als een "natte scheet" klinkt, is het linke soep.
 
Nu stel ik voor om een steekproef te nemen, u wijst een willekeurig kistje aan, daarmee gaan we aan land, dan wijst u, weer willekeurig, een paar staven aan om te testen, dan kunt u meteen zelf constateren of het spul nog goed is.'

Die ouwe doet onwillekeurig een stap naar achter en haast zich te zeggen, dat hij alle vertrouwen heeft in het vakmanschap van de duiker en alles aan hém overlaat.

Dynamiet II

We staan aan het strand van onze visvijver, die we "Sloterplas" gedoopt hebben.
De duikers nemen een halve staaf, daar wordt een detonator in gedrukt en daar komt het snoer weer aan. Dan binden ze er, ter verzwaring, een steen aanvast.
Terwijl de een het snoer uitviert, loopt de ander met het pakketje de Sloterplas in. Waar het te diep wordt om te staan, legt hij het spul op de bodem en komt terug.

Nu worden de mannen ernstig en moeten wij een paar meter achteruit zodat ze de ruimte hebben. De exploder ziet er uit als een houten kistje waar een kruk, een T stuk zoals het handvat van een fietspomp, uitsteekt. Binnenin zit een dynamo, die de stroom moet leveren voor het ontsteken van de detonator. De kruk wordt helemaal omhooggetrokken en een kwartslag naar links gedraaid om hem te borgen.
Dat laatste voor het geval iemand de behoefte voelt om er even op te gaan zitten, net als de duiker de elektrakabel vastmaakt.
De twee aders van de kabel worden met vleugelmoeren vastgezet. Dan draait de duiker de kruk een kwartslag naar rechts en roept:'Daar gaat ie dan.'
Hij drukt de kruk met kracht naar beneden.

Wat volgt, hadden we niet verwacht, slechts het begin van een fonteintje en een heel zwak gerommel. Wat een anticlimax! 'Verrek motje daar kijke, drie dooie vissies, we magge de hele buurt wel uitnojigge, allenig krijge we dat braadje nooit op.'

De duikers zijn het met ons eens, dat dit maar een mager ontploffinkje was.
'Oké, dan nemen we nu een hele staaf.' Zegt duiker 1. 'Ik denk eigenlijk meer aan twee of drie.' Zegt zijn maat. De rest van ons vindt dat het wel de goede kant opgaat, maar nog lang niet ver genoeg.
 
'As ik et zo effetjes uit me blote harses uitreken, denk ik toch echt datteme een dozijntje of twee van die klapsigare motte gebruike.' Zegt Keessie, die van dynamiet net zoveel weet als een kameel van kantklossen.
 
'Ach, lul op man, dit motten we wetenschappelijk anpakke, je weet wel, eerst nadenken en dan pas doen. Terwijl de duikers even buiten gesloten worden, zijn wij druk aan het rekenen geslagen.

Met alle factoren houden we rekening; waterdiepte, temperatuur, windrichting, zonshoogte, de steenpuist van de sparks, de naam van die Portugese hoer in Dakar en de juiste temperatuur voor een pilsie, kortom, niets slaan we over.
Nu nog het aantal bepalen.
 
Het lijkt wel een veemarkt, we loven en bieden net zolang tot we het eens zijn.
Triomfantelijk wenden we ons tot de duikers:' Jongens wij hebben het tot tien cijfers achter de komma voor je uitgerekend, twaalf sigaren plus twee voor het breken, niet meer en niet minder.
'
Duiker 1 vraagt kalm:' Hebben jullie je parachute bij je? Die heb je echt wel nodig als je jezelf drieduizend voet de lucht in blaast.'
Volgens zijn maat, hebben we meer aan stoffer en blik: 'Veertien staven, hoe kom je er bij, de helft is al veel te veel.' Dit vatten we op als een serieus bod.
Weer gaan we even met elkaar in overleg, waarna we tegen duiker 2 zeggen:'Wat ben jij een keiharde onderhandelaar zég maar oké jij wint, zeven staven maar dan ook niet ééntje minder.'
 
We komen ook meteen met dreigementen, zoals:'Anders dragen jullie alles zelf maar weer terug. En dan vertellen we jullie ook niet meer hoe het verder gaat met de steenpuist van de sparks.' Maar uiteindelijk halen we ze over met het aanbod, dat Keessie ze alles zal vertellen van dat "super geile mokkel in Casablanca" en ik wat ik, als jochie van vijftien, in de "pijpeclub" in Montevideo beleefde.

Weer wordt er een leuk pakketje gemaakt maar nu met zéven héle staven.
Duiker 2 brengt het de Sloterplas in, waarna de andere tamp van het snoer aan de exploder wordt vastgemaakt.
 
Dit keer zitten we niet op het strandje maar liggen plat op ons buik achter een duintje met de vingers in de oren. De duiker roept:'Say cheese!'en drukt de kruk neer.

Als vertraagd gaat het water bol staan, dan breekt daar een fontein uit los die steeds harder omhoog schiet, hoger en hoger.
Geluid is er ook, niet te kort zeg, het komt zelfs via de grond naar mijn buik.
Dan donderen er tonnen water naar beneden, ook wij krijgen ons deel.

'Wouw!' zegt Wimpie:'Zulke rotjes hadden we met Oud en Nieuw moeten afsteken.'
Ik kijk Wimpie vriendelijk aan en zeg:'Bedoel je toen we vruchtenbowl hadden gemaakt met een paar blikjes fruit, tien flessen jenever, een doos bier en een verdwaalde fles bessenjenever?

Toen we om middernacht, in polonaise achter die ouwe aan, stomdronken door het hele schip gingen en daarna overboord sprongen om drie rondjes om de boot te zwemmen?
 
Bedoel je dat je toen "zulke rotjes" had willen afsteken? Mooie jonge ben jij, effe al je maats uitmoorden met dynamiet!' 'Nee, dat bedoel ik niet ik bed… ach vent zak door je kruis, neem mij effe in de zeik!'

"Hé jongens, niet ouwehoeren, het is van halen!" Roept Gijs die op de visserij heeft gezeten en daar nog niet helemaal van genezen is. Maar hij heeft gelijk, er drijft een mooi zooitje vis daar in de Sloterplas.
 
We gaan te water en slepen vissen naar de kant. Ik pak een lekkere dikke vis maar Aart roept:'Niè man, die is ja nie te vrète, pak die aere maer.'
Binnen tien minuten hebben we een fractie binnen van wat er drijft maar volgens de visserijboys hebben we genoeg. Op een grote steen zijn ze aan het fileren.
Alleen de beste stukken worden er afgesneden, gespoeld, gezouten en uit de zon gelegd.

'Kijk!' Zegt Wimpie en wijst naar een hele grote vis die nog niet dood is en met langzame bewegingen de rugslag oefent. Ha, die is voor mij! Ik ren het water in, zwem naar de vis en grijp hem met twee handen bij zijn staart.
Die staart komt me bekend voor en het beest is ook een stuk groter dan ik dacht, verdomme dit is geen overmaatse gup maar een haai. Het beest is versuft maar voor de rest nog springlevend.

Deze vangst wil ik niet hebben maar loslaten durf ik ook niet goed.
Dan maar aan land slepen. Daar is de haai het niet mee eens, twee slagen met zijn staart en ik kan hem al niet meer houwen. Die staart zie ik trouwens niet meer, wel het andere eind van het geval, een grote bek met scherpe tanden.
Há visvoer, zeggen zijn kille ogen. Dit is echt foute boel, hoe red ik me hier nu weer uit. De haai zwaait weer met zijn staart en is plots verdwenen.

Binnen twee minuten sta ik bevend op het strand. Waarom hij me niet lustte weet ik niet maar volgens Wimpie ligt dat aan mijn persoonlijke hygiëne, lichaamsbouw en een ongunstig voorkomen.
 
Ofwel in Wimpie 's woorden:'Je stinkt, hebt platpoten en een rotkop. As ik een haai was most ik je ook niet!'

We lopen, al ouwehoerend over onze "wonderbare visvangst", richting Saipa.
Een beetje laat krijgen we door dat we visite hebben, een patrouille.
Bij de Saipa staan een Jeep en een halftrack. Het is te laat om de stille getuigen van onze stroperij weg te werken, want er staan al een paar soldaten deze kant uit te kijken. Er zit niets anders op dan door te lopen en een onschuldig gezicht te trekken, wat met onze boeventronies nog best een hele opgave is.

Zo komen we, met nog volle bepakking, bij de Saipa en de militairen aan.
We worden meteen omringd door soldaten die, tot onze grote opluchting, geen enkele interesse tonen voor ons vuurwerk maar wel te kennen geven dat ze graag vis eten.
 
Alleen de sergeant wijst op het kistje klapsigaren en daarna op de visfilets:' Dynamite, keboem?' We knikken:'Si, dynamiet.' Hij knikt tevreden en vraagt heel beleefd of zij ook wat vis kunnen krijgen. Ja, natuurlijk, wij hebben veel te veel en op die manier maken wij ze medeplichtig aan stroperij, wat voor ons alleen maar voordelig kan zijn.

We geven ze een dikke filet per man en zeggen erbij dat ze al gezouten zijn.
Aan de achterkant van de halftrack wordt een soortement van kombuis gehangen en de mannen treffen voorbereidingen voor een maaltijd.
De officier, een kapitein, die zich tot nu toe op de achtergrond heeft gehouden, komt naar ons toe en begint vragen te stellen. Verdomme, heeft hij het nu over Martin? Ja hoor hij zegt iets van:' Martino, adondè está?' (Waar is Martin).
Gelukkig spreekt niemand Spaans en ik nu ook maar even niet.

Godverdomme, wat doet Wimpie nu, die klootzak wijst naar mij en zegt:'Hij daar, hij blabbaat spanjool.' 'Hou je kop lul, ze kunnen me zo meenemen om me op z'n Spaans te ondervragen, compleet met wurgijzer.' Te laat, de Capitano wenkt me om mee te komen. Wat kan ik doen?
Mijn eerste gedachte is, met een rotgang naar de zee rennen en wegzwemmen!
Zo snel heeft hij dat pistool niet uit zijn holster en als ik zigzag en duik red ik het wel.
 
Alleen wat dan, ik weg maar mijn maats gevangen, dat kan ook niet. Oké Albert, dat wordt lullen als "Brugman" en liegen tot je scheel ziet! Uiterlijk kalm maar schijtens benauwd van binnen ga ik met hem mee.

Verrek, gaan we niet naar zijn mannen? Hij gaat op een rotsblok zitten en wenkt mij naast zich. Weer begint hij over Martin. Het legioen heeft vele kilometers woestijn afgezocht. Ook het strand in beide richtingen. Nergens hebben ze hem gevonden, ook zijn lijk niet.
 
Hij is niet opgepakt door bevriende stammen, want niemand heeft de beloning opgeëist. Vijandelijke stammen hebben de gewoonte, om 's nachts bepaalde lichaamsdelen van een gevangen legionair in je kamp te gooien maar ook dat is niet gebeurd. Blijven er twee mogelijkheden over, of hij is verdronken, of hij is bij ons op de "Zeeland". Hoewel ik niet alles letterlijk versta, is dit toch de boodschap die bij me overkomt. Nou Albert vooruit met de geit, het is tijd voor "sprookjes van moeder de gans".

El Capitano zet zijn pet af, veegt zijn voorhoofd droog, draait zich dan naar me toe en kijkt recht in mijn ogen. Krijg nou alles, die ken ik, uit de "Cantina" in Villa Cisneros, toen Martin wees en zei: 'Kijk, zie je die kapitein daar in de hoek? Dat is een beste kerel, een van de weinigen.

Bij hem ben ik sinds een paar maanden oppasser, een soort van huisknecht.
Overdag doe ik, voor hem en zijn vrouw, allerlei karweitjes in en rond het huis.
Alleen met appèl moet ik me in de kazerne melden, voor de rest heb ik een luizenleven maar dat is eerdaags over, want over twee maanden gaat hij met pensioen, terug naar Spanje.'

Later, aan boord, vertelde Martin me dat hij meer als een zoon werd behandeld, dan als een ondergeschikte. Een beste kerel? Inderdaad hij ziet er niet als een fanatieke dienstklopper uit maar kan ik hem vertrouwen? In een opwelling gooi ik het hele verhaal eruit. Het verstoppen in de ankerbak, de luitenant die lang niet zo goed kon zuipen als onze ouwe. Hoe we allemaal gesteld raakte op Martin, het nachtelijk rendez-vous met een Hollands schip en het afscheid. Ik besluit met:'En nu is hij weer veilig thuis bij zijn familie in Holland.'
De Capitano, die op het laatst ademloos zat te luisteren, slaakt een diepe zucht en pakt me met twee handen bij mijn arm.
 
Terwijl hij nogal hard knijpt kijkt hij me vragend aan en ziet dat ik meen wat ik zeg. Langzaam ontspant hij zich en laat mijn arm los.
Hij zegt:'Het is goed, wat zal mijn vrouw blij zijn!' He bah, hij heeft tranen in zijn ogen, is dat nu een stoere soldaat, zo een van bloed en glorie?
Tegen mijn maats, die alsmaar dichterbij zijn gekomen en ongeveer wel begrepen waar het over ging, zeg ik:'Wat zijn die zuidvruchten toch een watjes, ze janken als wijven.' 'Mot jij dat zeggen, ik zou maar es effe in de spiegel kijke, dan lul je wel anders.' Zegt Keessie:'En dat komt toch ech nie van ut zwete.'
Wanneer ik om me heen kijk, zie ik dat ik niet de enige ben die in zijn ogen wrijft.
 
Zwijgend neem ik met een schouderklop afscheid van El Capitano, een goed mens.

We laden alles in de dingy en schuiven deze wat verder in zee, zodat hij met de drijflijn aan boord gehieuwd kan worden. Nog wat timide staan we daar bij elkaar, totdat Dirk roept:'He mietjes, we gaan zwemmend aan boord wie het laatste ankomp, is een dikke glimmende hondelul in de maneschijn!'
 
Plons!

May-day op zijn Spaans 1

Samen met Dirk, die wel eens wil weten wat er nu zo leuk aan is, loop ik door de woestijn. Dirk loopt voortdurend schichtig om zich heen te kijken.
Hij is echt geen angsthaas, want met zwaar weer overspringen op een verlaten Griek met zware slagzij, daar draait hij zijn hand niet voor om maar hier, in de Sahara, voelt hij zich echt niet thuis. Na enig aandringen en wat jennen, komt het hoge woord eruit.

Dirk, die gek is op avonturenromannetjes, is er van overtuigd dat het hier stikt van de leeuwen, hyena's, gifslangen en schorpioenen. Dat ik al die tijd hier heb rondgewandeld zonder iets te hebben ontmoet dat gevaarlijker is dan een jakhals en van hyena's alleen de sporen heb gezien, wil volgens Dirk niets zeggen:'Jij heb gewoon geluk gehad en bovendien ben je te stom om bang te kenne weze.'

Dan ziet Dirk tussen de rotsen wat bewegen:'Nou zient ik ut toch met me bloedeige oge, kijk daar zit er eentje.'

'Ach man, laat naar je kijken, dat is een woestijnvosje, die vreten alleen maar muizen en geen bange schijters, loop maar mee dan kan je het zelf zien.'
Met tegenzin loopt Dirk, op een veilige afstand, achter me aan naar de rotsen.
Bij de eerste rotsen loop ik meteen door en verdwijn uit het zicht.
Daar begin ik te grauwen en te grommen als een wild beest, dit laat ik volgen door een angstkreet die eindigt in gerochel gevolgd door een doodse stilte ……….!
Zo, dat was toch wel even een eerste klas act, ik had aan het toneel gemoeten.
Dirk zal onderhand halverwege de Saipa zijn, als het niet verder is. Dan hoor ik een zacht geschuifel. Snel sluip ik de andere kant uit rond de rots.
Daar kijk ik tegen de rug van Dirk aan, die daar staat met een zware steen boven zijn hoofd, stand-by om een wild beest de hersens in te slaan.
Zachtjes kuch ik en moet snel opzij springen om geen doodklap van die steen op te lopen. Even moet Dirk de situatie tot zich door laten dringen, dan gaan zijn handen met de zware steen weer omhoog en moet ik rennen voor mijn leven.

Wel tien minuten rent hij al vloekend en scheldend achter me aan maar mijn benen zijn beter getraind dan de zijne, dus blijf ik hem makkelijk voor. Doodvermoeid laat hij zich, nog steeds scheldend, languit in het zand ploffen.
Voorzichtig loop ik naar hem toe maar blijf wel buiten zijn bereik.
Eigenlijk schaam ik me voor de rotstreek die ik heb uitgehaald.
'Dirk, hou es effe je bakkes en luister. Wat ik heb uitgevreten was eigenlijk een teringstreek, dat had ik niet moeten doen. Maar wat jij hebt gedaan, terwijl je bang bent toch je maat te hulp komen, daar is echte moed voor nodig.'
Dirk kijkt me vermoeid aan en zegt:'Eigelijk most ik je pote onder je reet vandaan trappe, sekreet dat je bent maar late we maar terug gaan.'

Onder het lopen zeg ik:'Er is nog een ding wat ik in je bewonder,' hij kijkt me vragend aan, 'ik bedoel dat je bijna een kwartier lang kan vloeken en schelden zonder in herhalingen te vervallen.'

Even flikkeren zijn ogen en doe ik snel een pasje opzij, dan haalt hij zijn schouders op en mompelt iets van:'Tis jammer, ze hebbe het kind weggepleurd en de nageboorte in het wiegie gelegen.'

Opeens dringt een laag en zwaar trillend geluid tot ons door.
We kijken elkaar aan en beginnen te rennen, dat is de "Zeeland" en als die ouwe aan de fluit gaat hangen, kan dat maar een ding betekenen.
'Een jop!'
 
May-day op zijn Spaans 2

Een jop, eindelijk weer een jop! Dirk en ik rennen langs Ali, die al uitnodigend wenkt om bij hem in de schaduw te komen zitten maar met een kort 'Hasta la vista' stuiven we hem voorbij. Zonder in te houden duiken we in zee en zwemmen richting "Zeeland".

De voorloper is al losgegooid en nog voor we op het berghout zijn geklauterd, horen we de ankerlier ratelend de ketting binnen draaien.
Ik roep naar Rinus:'Wat is het?' 'Een Spanjool maar we weten nog niet wat voor een schip het is. Maar ga meteen naar boven, ze hebben naar je gevraagd'
Klere, wat nu weer?

Boven gekomen word ik meteen doorgestuurd naar de radiohut, waar ik die ouwe en de sparks aantref. Die ouwe zegt:'We hebben een may-day van een Spanjool maar die gasten spreken verdomme niet één christelijke taal, ze kletsen alleen maar Spaans.

We hebben wel een koers met de RDF maar geen positie, probeer jij het maar eens.' De sparks roept dat schip weer op via de middengolfzender en heeft meteen contact. Dan, terwijl hij afkeurend naar mijn nog druipende broek kijkt, drukt hij de spreeksleutel in mijn hand.

Intussen hoor ik de hoofdmotoren op toeren komen en voel dat we hard BB uitgaan, ik pleur zowat tegen die ouwe aan van het overhellen. De speaker stort een waterval van Spaanse klanken over me uit.

Nadat ik die vent aan de andere kant heb duidelijk gemaakt dat hij tegen mij moet spreken als tegen een achterlijk kind van vier, kan ik eenvoudige vragen stellen en krijg ook antwoorden die ik versta.

Het blijkt te gaan om een visserman met motorstoring in positie 21° 05' N en 19° 45' W. De ouwe rukt het papier met de coördinaten uit mijn handen en verdwijnt naar de kaartenkamer.

Even later is hij al terug:'Ze zitten zo'n tweehonderd vijftig mijl zuidwest van hier, zeventien á achttien uur stomen.

Zeg maar tegen ze dat we binnen twaalf uur bij ze zijn en vraag ook naar de windrichting en kracht daar, dan kunnen we hun drift berekenen.

Ik zeg:'Dat zal ik vragen kap maar driften doen ze niet, want ze liggen voor anker.' Even kijkt die ouwe naar me alsof ik van Mars kom, dan valt hij tegen me uit:'Voor anker? Weet jij wel hoe diep het daar is, je hebt er verdomme niks van begrepen, snotaap die je bent!
 
Vraag het ze nog eens!'

Dat doe ik en weer krijg ik als antwoord dat ze voor anker liggen op de opgegeven positie. De sparks, die een aardig woordje Frans lult en daarom af en toe wel iets verstaat, zegt:'Kap, volgens mij heeft die vent het inderdaad over een anker.'

'Of jullie zijn besodemietert of die vent is gek, ik hou het op het eerste.' Zegt die ouwe en terwijl hij weer naar de brug gaat roept hij over zijn schouder:'zeg hem dat we er binnen twaalf uur zijn.'

'Twaalf Chinese uren zal ie bedoelen. Au, verdomme' Zegt de sparks, die even gaat verzitten en daardoor pijnlijk aan zijn steenpuist wordt herinnerd.
Ik breng die laatste boodschap over en ga naar beneden om mijn maats in te lichten over de jop.

We hebben de hele nacht en het grootste stuk van de ochtend volle kracht doorgekacheld en naderen de opgegeven positie.

Aan uitkijken hebben we geen gebrek. 0p de SB vleugel staan de ouwe en de eerste door hun kijkers te gluren, geassisteerd door de oppervetpriester (OVP) die iedere golftop voor een schip aanziet en met zijn kreten van:'kijk daar!'die ouwe al dicht bij het kookpunt heeft gebracht.

0p de BB vleugel staat de tweede stuurman omringd door de vetpriesters die beneden gemist kunnen worden, zo te zien allemaal dus.

Ook Rinus, alle matrozen en de kok staan daar te dringen om een plekje aan de voorkant. Wimpie, die wacht heeft en dus de officiële uitkijk is, staat achteraan en ziet alleen maar brede ruggen voor zich.

Dan, door het gedrang, stoot de kijker voor de zoveelste keer pijnlijk tegen het oog van de tweede. Gewoonlijk is onze tweede de kalmte zelf maar nu ontploft hij en dreigt iedereen die hier niets te zoeken heeft te zullen castreren, als ze niet als de gesmeerde bliksem opsodemieteren.

In no-time is de BB vleugel leeg, staat iedereen aan SB en is die ouwe opeens het middelpunt van het gedrang. Nu zou je verwachten dat die ouwe, getergd als hij is door de wilde kreten van de OVP, het hele zooitje de brug afvloekt.

Maar nee, langzaam laat die ouwe zich richting OVP dringen en staat opeens "per ongeluk" met zijn volle gewicht op een blote voet. De OVP slaakt een kreet die je tot in IJmuiden kan horen. 'Sorry meester' Zegt die ouwe met een vuile grijns:'Ik heb je toch geen pijn gedaan?'

De sparks, die net op de brug komt om te melden dat hij die Spanjool nog steeds recht vooruit peilt, kijkt met aanbidding naar die ouwe. Eindelijk krijgt die OVP zijn trekken thuis! Terwijl de OVP de brug afstrompelt, zegt die ouwe argwanend tegen de sparks:'Je gaat me toch niet zoenen hè?'

May-day op zijn Spaans 3

Wimpie roept:'Schip vooruit!'

Meer dan tien man, staan gespannen naar de kim te turen maar zien niets.
Na een paar minuten komen er opmerkingen als:'Je mot es van dat zeentje afblijve Wimpie, tis wel lekker maar je worre d'r zo suf van.' 'Ach vent rot op, jij heb altijd wat te zeiken en bovendien, dbberimmter kebrmte.'

'Wat zeg je?'

'VAN MASTURBATIE WORDT JE DOOF!!!'

Wat een lul, dat hij daar nog intrapt, zelfs die ouwe staat even te grinniken.
Dan, we gaan op de lange deining omhoog, zien we het allemaal, net achter de volgende bult water verschijnt een mast die ook omhoog komt.
Langzaam komt onze prooi boven. 'Tering, krijg nou de vliegende schijterij!'
Laten we maar weer teruggaan, daar hebben wij de PK 's niet voor!'
'Jezus Mina, daar zullen we ook niet vet van worden!'
'Die hoeve me niet te slepe, die stop ik in un flessie en zet um op me kooiplankie.' Even, net voor het weer achter de deining wegzakt, zien we een houten vissersscheepje. Toegegeven, het is een mooi rompie met een pracht van een waaiersteven maar groot is het niet.

Dan geeft die ouwe een paar flinke halen aan de telegraaf, "Stand-by voor manoeuvreren", de overgebleven VP 's dalen nu ook af naar de vetput.
De tweede stuurman zegt:'Kom op jongens, mee naar beneden.'
Wij sjezen aan dek om de zware rekker weer in lange bochten in de zij te sjorren en wat lichter sleepmateriaal voorgaats te halen.
Intussen brengt die ouwe, bijgestaan door vakkundig advies van de kok, de "Zeeland" zo dicht mogelijk bij het vissers mannetje.

Opeens slaakt die ouwe een kreet van verbazing en brult naar dek:'Hé, rotjong, ze liggen verdomme écht voor anker.
 
Moet je dat nou zien, dat kan alleen een visser bedenken!'
We kijken en zien waarom dat kleine rotbootje kan ankeren in meer dan honderd vadem water.

Twee staaldraden, zo dik als mijn pink en om de twee meter bij elkaar gebindseld, lopen parallel vanaf de boegrol in zee.
We brengen een tros over en gebaren dat ze hun anker moeten opdraaien.
Die Spanjool roept en gebaart dat ze geen motorvermogen hebben en dat er dus niets werkt.

Die ouwe is intussen bij ons achterop komen staan en zegt dat ze die handel dan maar moeten laten slippen. Ik breng de boodschap over maar als die Spanjool eindelijk begrijpt wat die ouwe bedoelt spuugt hij vuur en weigert pertinent om zijn draad op te geven.
Dat is lekker, nu moeten wij dat spulletje aan boord halen, nou ja, daar hebben we een lier voor.

De OVP, die er ook bij is komen staan, zegt:' Dat ding gaat de baas straks meer kosten dan het oplevert, kan ik niet beter met de second even gaan kijken of we die motor weer aan de praat kunnen krijgen ?'

'Ben je belazerd?' Zegt die ouwe:'Ik weet niet hoe jij er over denkt, en eerlijk gezegd kan me dat niets verdommen ook maar sinds Dakar heb ik geen voet meer aan land gezet, we brengen dit bootje naar Las Palmas en daarmee uit.'

Iedereen, behalve de OVP, wordt op dit moment doordrongen van de wijsheid van onze gezagvoerder, deze man denkt dóór en weet hóófd van bíjzaken te onderscheiden. Volgens mij heeft hij, op de zeevaartschool, hoge cijfers gehaald voor het vak "Staphavens, Kroegen en ander Zeemansgerief ".

Voor mij komt de keus van die ouwe ook goed uit, want ik heb al een dag of tien kiespijn en loop de hele dag met een watje met kruidnagelolie in mijn bakkes.

Volgens Wimpie wordt het tijd dat ik naar een smoelsmid ga:'Want je bent de laatste tijd zo chagrijnig dat de zon een uur eerder onder gaat, allenig maar om jouw zure rotkop niet te hoeve zien.'

We nemen de ankerdraden van de visserman over en beginnen het spul met de lierkop op te draaien.

Met grote slagen schieten we het zooitje op aan dek. We hebben al minstens tweehonderd meter binnen gehaald maar het eind is nog lang niet in zicht.
Die draad zal wel iets met hun vismethode te maken hebben maar eerlijk gezegd begrijp ik er geen flikker van, want er schijnt geen eind aan te komen.

Na nog eens tweehonderd meter zegt Rinus:'Volgens mij komt er nooit een end aan. Hé Dirk, spring jij es effe overboord en ga beneden kijken of daar een staaldraadfabriek staat.'
Een kwartier later komt eindelijk het anker, het is eigenlijk niet meer dan een dreg, boven water.

Terwijl we de sleeptros uitvieren zetten we koers naar Las Palmas, bijna vijfhonderd mijl stomen.

Wimpie loopt nu al luidkeels te verkondigen dat hij:' Alle wijven daar een beurt gaat geven die ze nooit meer zulle vergete.'

'Met dat afgetrokke zeentje van jouw zeker.' zegt Keessie:' Wacht maar tot ik me tien slagen in de rondte hep gekeesd, die wijve kijke geen andere vent meer aan.
 
Las Palmas

Las Palmas is al in zicht, het is hooguit nog een half uur varen naar de loods.
We slacken af en korten de sleeptros op tot de "Luiz d 'Orletta" pal achter onze kont hangt.
Dan laten we ze de tros los gooien en terwijl wij het laatste stuk aandek hieuwen, gooit die ouwe de "Zeeland rond en brengt ons langs de Luiz.
We maken hem vast en nemen hem zo langszij met ons mee naar het loodsbootje.
Nu zien we pas echt hoe klein dat vissermannetje is.

'Mot je dat kut ding nou es zien,' zegt Thijs 'hij is misschien net twintig meter lang.' 'Ja' zegt Dirk maar alleen as je de ODOL van de schipper er bij optelt, motte we daar nu rijk van worde? We magge wel geld meebrenge.'

Inderdaad, de "Zeeland" is vierenveertig meter lang maar de Luiz is amper de helft.

We stomen met een gangetje van acht mijl verder, pikken de loods op en liggen achter in de middag vast aan de kaai, pal achter de Luiz..

Bunkers en stores liggen al op ons te wachten.

We werken ons uit de naad om alles weg te stouwen, want we willen stappen.
Nog voor 't schaften hebben we alles aan boord.

Onder het eten praten we nog alleen over wat we vanavond gaan doen.
De recht-toe-recht-aan, figuren hebben het over de geweldige zuip en neukpartijen die ze gaan houden. Terwijl de wat romantischer ingestelde zielen een beeld scheppen van een palmtuin met zacht maanlicht, waar een jonge Spaanse schoonheid met lange zwarte haren vurige blikken werpt naar Jan de zeeman en na een zoen van drie minuten zonder adem halen, ter plekke genomen wil worden.
O ja, dat ze nog maagd is, spreekt voor zich.

Hoe een maagd geleerd heeft om alle handelingen te verrichten die vervolgens aan de orde komen?

'Ja zeg, gaan we moeilijk doen?'

Er komt iemand de trap af, we kijken op en daar staat die ouwe in de messroom.
'Jongens, over tien minuten is het voor en achter, we gaan weer naar de "Saipa Prima".

We staren hem aan met open bekken.
Dit kan niet waar zijn!
Onze gezichten drukken schrik en ongeloof uit.
Dit kan en mág niet waar zijn!
Dit kunnen ze niet maken!

Langzaam maar zeker worden we kwaad en werpen die ouwe blikken vol haat toe.
Eén voor één komen we langzaam overeind. De stemming is grimmig, er hangt muiterij in de lucht.

Opeens barst die ouwe in lachen uit en slaat zich op de knieën van de pret.
'O man, o man, als jullie je eigen smoelwerk eens kon zien.'
Terwijl hij zich omdraait met al een voet op de trap heeft, roept hij over zijn schouder :'O ja, de agent is er met de centen, wie peseta's wil moet nú bovenkomen, want over een kwartier ga ik douchen en daarna ben ik stappen.

'Wat een tering streek,' zegt Gerrit als die ouwe onder een doodse stilte is verdwenen 'ik had um daarnet met liefde ze harses ingeslagen.'
'Ja nou' zegt de ex-marinier 'er zijne dinge in ut leve waar je geen geintjes over maakt.' Dat beamen we grif, stappen is een serieuze zaak.
Of zo als Dirk het uitdrukt:'Stappen doe je niet zomaar voor de lol.'

'Hup jongens' zegt Rinus 'eerst naar boven om wat van die kromme dingen op te nemen, ouweteringhoeren doe je straks maar.'
We vliegen de trappen op naar die ouwe zijn hut en komen met dikke pakken peseta's weer beneden.
'Zo, effe douchen, schijten, scheren, schoenen poetsen en de wal op.' zegt olieman Teun.
'Ik denk niet dat douchen voor jou genoeg is' zegt Keessie 'je ken beter met schuurpapier an de gang.'
Teun, die realist is zegt, terwijl hij met zijn pak peseta's zwaait:'Zolang ik dit heb vinden al die wijve me een Adonis.'
'Een watte?' zegt Wimpie die niet zo bekend is met de klassieken 'ken je dat ete?'

Stappen

We hebben gegeten, poen opgenomen, zijn geschoren en gedoucht, klaar voor het betere stapwerk. Alleen is het nog wat te vroeg, dus gaan we nog eerst even een kouwe keil doen, achterop op het trossen ruim.

Hoewel ik hier al een keer of wat geweest ben met boten van "de Zuid" (KHL), was dat alleen om te bunkeren zonder gelegenheid tot stappen. Wie kent het hier dan wel?

Het blijkt dat eigenlijk niemand van ons hier aan land is geweest. 'Wel' zegt de sparks die al een tijdje stond te luisteren.'ik ben hier al eens eerder geweest, met een VNS boot en ik kan zonder overdrijving zeggen dat ik precies weet waar we moeten wezen.'

Hij kijkt vragend naar de doos bier en krijgt meteen een geopend flesje Tuborg in zijn hand gedrukt.

Hij zegt:'Het was twee jaar terug, we lagen hier schuin tegenover, ik zie het nog zo voor me.' Even kijkt hij peinzend voor zich uit en vervolgt :'Het is 's avonds, een uur of negen als de second samen met de eerste en tweede stuurman langs mijn hut komen om te vragen of ik mee ga stappen.

De HWTK, een echte heer, dit in tegenstelling tot die schijnheilige gluiper die hier op de"Zeeland" de motoren omzeep helpt, gaat ook mee. Kortom een gezelschap van echte heren, dat de wal op gaat zuiver en alleen om wat cultuur op te doen.
Maar tot onze grote schrik zijn alle musea, galeries en zelfs de schouwburg gesloten. Ja, de kroegen zijn wel open maar dat ruwe vermaak is natuurlijk niets voor ons. We besluiten om maar weer aan boord te gaan, voor een spelletje Domino of Mens erger je niet.

'Ho heren wacht eens even, dan blijven we wel met al die pakken peseta's zitten.'zegt de second.

'Ja daar zeg je wat, dat is me een probleem van heb ik jou daar.'beaamt de 2e.

'Maar wat moeten we er dan mee doen, bewaren tot de volgende reis?'zeg ik.

De 1e stuurman:'In verband met de snelle devaluatie van de Peseta, lijkt me dat ook geen optie. Bovendien is dat slecht voor de plaatselijke economie.
Ik stel voor dat we ons geld in omloop brengen en wel direct bij de allerarmsten, zodat we zeker zijn dat het goed terecht komt en er niets aan de strijkstok blijft hangen.'

HWTK:'Wat ben jij toch menslievend en wat kan je het mooi zeggen, ik krijg er tranen van in mijn ogen. Alleen vraag ik me af hoe we die allerarmsten kunnen vinden?'

1e:'O, dat is makkelijk zat, de laatste keer dat ik hier was en aan de wandel ging om wat "couleur-locale" op te doen, kwam ik bij toeval terecht in een wel héél arme wijk.
De mensen daar waren zó arm, dat de vrouwen haast niets hadden om aan te trekken en er bijna naakt rondliepen. Dat wil zeggen rondlopen deden ze eigenlijk niet.
Uit schaamte bleven ze zoveel mogelijk binnen en ontmoette elkaar alleen 's avonds in kroegen, nachtclubs en andere slecht verlichte gelegenheden.

Ze hadden ook geen geld voor een glaasje ranja of zo, want ze moesten bedelen om hun dorst te kunnen lessen "Porvavor señor, un trinkie para mi?" En dankbaar dat ze zijn voor een beetje aandacht! Toen ik er een wat te drinken aanbood en meenam naar een rustig hoekje om wat te babbelen, zag ze in mij iets van een vaderfiguur want ze klom meteen op schoot en begon me te knuffelen.
Zó ontroerend lief, de tranen sprongen in mijn ogen.'

HWTK:'Ik zie het helemaal voor me, een aandoenlijk tafereeltje.'

De 1e knikt en vervolgt:'Ook wilde ze geen dure drankjes, o nee!
Want hoewel het in een mooi glas zat, bleek (toen ik stiekem proefde) dat ze alleen maar slappe kouwe thee had besteld, de schat.
Na een uurtje of wat, was het bedtijd voor het lieve kind en om dat het al laat en donker was bracht ik haar even naar huis.
Daar aangekomen vroeg ze me mee naar binnen, om te kijken of er niet iets engs onder haar bed lag. Er was niets engs te vinden maar toch stond ze er op dat ik bleef wachten tot ze zich had uitgekleed en in bed lag.
Hoewel ik me discreet had afgewend zag ik, per ongeluk, in de spiegel dat ze een prachtig lijf had met een heerlijk kontje, een rank middeltje, prachtige benen en borsten zo mooi, niet te beschrijven! Menigeen had in mijn plaats misbruik van de situatie gemaakt maar zó ben ik niet, nó sir not me!'

HWTK:'Ik had ook niet anders van je verwacht.'

Second:'Dus toen ben je weer weggegaan?'

1e:'Natuurlijk niét, hoe lomp denk je wel dat ik ben?
Zo'n lief kind verdient toch een "bed time story"? Omdat er geen stoel stond en alleen dáárom, ben ik op de rand van het bed gaan zitten.
Het verhaaltje dat ik haar vertelde vond ze zo spannend dat ze mijn hand pakte.
Toen, heel onschuldig zoals een kind doet met haar lievelingsknuffel, legde ze mijn hand op haar blote borst en hield hem er stevig tegenaan.
En of het nu de hormonen waren die begonnen op te spelen, weet ik niet maar ze begon mijn kleren los te maken en liet duidelijk blijken dat ze iets meer van me verlangde dan een hand op haar borst.'

2e :'Dus toen heb je haar even een flinke beurt gegeven?'

Zowel de HWTK als de 1e kijken hem vernietigend aan. HWTK' Zo iets doet een heer niet! Een heer is hooguit een dame terwille maar zal nooit, ik herhaal nóóit, "haar een flinke beurt geven". Niet waar, stuurman?'

1e :'Inderdaad, zo is het maar net!

Na het "terwille zijn" (drie keer), iets wat voor beide partijen een zeer bevredigende ervaring was, viel ik uitgeput in slaap.
De volgende morgen maakte ze me wakker met een ontbijt op bed, vers brood en een heerlijke omelet van eieren met ham en tomaten, gebakken met veel peper.
En om te drinken een kan sinasappelsap en een lekkere bak zwarte koffie.

Omdat het in de vroege morgen nog wat fris was, kroop ze nog even knus bij me onder de deken. Na nog twee keer "terwille" was het voor mij tijd om aan boord te gaan.

Onder het aankleden vroeg ik het lieve kind bezorgt, of zij zich wel kon veroorloven om mij zo'n uitgebreid ontbijt voor te zetten.
Maar ik had me voor niets ongerust gemaakt. De lieve schat had in mijn zakken naar wat losgeld voor boodschappen gezocht maar niets gevonden, wel kwam ze een flink pak bankbiljetten tegen.

Zo'n kapitaal had ze nog nooit gezien en omdat nu onbeheerd te laten liggen terwijl ik lag te slapen en iedereen zomaar binnen kon lopen, nee dat risico wilde ze mij niet laten lopen. Dus in plaats van één biljet te lenen, nam ze alles maar even mee, veilig in haar decolleté.

Op een of andere manier is ze het op de terugweg verloren maar als ze het terug vind, zal ze me direct schrijven, de lieverd.'

HWTK:'Zo zie je maar even, straatarm maar goudeerlijk. Na jouw verhaal kan ik haast niet wachten om ook wat voor mijn arme medemens te doen, heren gaat u mee?'

'En zo,' besluit de sparks zijn verhaal, 'komt het dat ik hier de weg zo goed ken.'

Wimpie, die daarstraks van opwinding niet kon eten maar nu des temeer bier zuipt, zegt:' Waaj wagge we nog op?

Ik ben een echte heer hik, ik gaajt een héleboel dames terbille zijn, hik.'

Een gezellig avondje

Omdat Wimpie haast niet meer te houden is en we allemaal wel toe zijn aan een stevig parteitje "vrije oefeningen voor gemengde paren", gaan we de wal op.

Dirk brult:'Moeders hou je dochters binne, de Sealand Boys benne in town!'

Daar is Wimpie het niet mee eens:'Nee stomme lul, je mot zegge dat ze alle meide naar buiten motte sture, dan gaant ik ze allemaal terbille zijn.'

'Nee droplul,' zegt de ex-marinier, 'je hip niet goed geluisterd klojo, de sparks heit terwille gezeit en niet, terbille.'

'Waar die wijve hun terwille zitte, ken me niet verdomme,'zegt Wimpie, 'maar bille vin ik lekkur, hik.'

Dankzij de zeilaanwijzingen van de sparks komen we al snel in een gribus van smalle donkere straatjes met kroegen terecht.

Dirk, die zichzelf heeft benoemd tot reisleider, steekt zijn kop door het gordijn van de eerste kroeg maar is gelijk weer terug:'Tering tent, geen barst te doen!' De volgende tent is ook niet naar zijn zin:'Wat een vies stel ouwe lijken zeg, al zouwe ze eerst gorgelen met causticsoda, dan magge ze me nóg niet pijpe .' Uit de kroeg ernaast komt hij terug met:'Nou mot het nie mooier worde, dit is verdomme een travestieten tent.'

Wimpie, die alleen het woord tieten verstaat, wil meteen naar binnen.
Nog voor we hem tegen kunnen houden zegt Gerrit, met een knipoog:'laat hem toch die arme jongen staat op springen.'

'Zo is dat,' zegt Wimpie, 'terbille en tertiete, ik pak ze allemaal.'
Wij lopen achter hem aan naar binnen en zien aan de bar vier "vrouwen" zitten, met hun rug naar de deur, ons aankijkend via de spiegel.

We gebaren dat ze moeten blijven zitten en wijzen grijnzend op Wimpie.
Wimpie staat even tegen vier achterwerken aan te kijken maar loopt dan resoluut naar de tweede van rechts die een uitdagend zwart kokerrokje draagt waar de bilpartij goed in uitkomt.
 
'Terbille.' Roept hij en grijpt met twee handen "haar" kont beet. Hij heeft niet in de gaten dat het een kerel is en gaat fanatiek aan het kneden. Dan draait "ze" zich om op de kruk, zegt met zware stem :'Ola me amor, un beso para me?'
Nog voordat de verbouwereerde Wimpie zich terug kan trekken, pakken twee grote handen zijn hoofd en krijgt hij een vette tongzoen.

Even staat hij perplex, dan begint bij hem het lampje te branden en brult hij woest:' Het is toch niet….? Godverdomme het ís een kerel!'

Wij liggen blauw! Ik kan amper ademhalen van het lachen. De "dames" aan de bar hebben ook de grootste lol.
 
Wimpie vertoont nu de voortekenen van iemand die een ander persoon nogal drastisch wil verbouwen dus nemen we hem even tegen zich zelf in bescherming door op hem te gaan zitten.

Wimpie, die het benauwd krijgt, kalmeert snel. Als we hem overeind helpen, staat hij oog in oog met zijn "vriendinnetje" die hem met getuite lippen een kushandje toe blaast.

Je ziet het aan zijn smoelwerk, Wimpie beleeft die tongzoen weer helemaal, dan begint hij te kokhalzen en rent naar buiten om over te geven. Wanneer hij weer binnen komt, zitten wij met de "dames" een pilsje te drinken. Gerrit zegt:'Hé Wimpie, jij zit goed vannacht.' 'Ja,' zegt Dolf, 'puur snuitjeswerk.'

'Zou je niet effe een fles champie voor je vriendinnetje bestelle?' Vraagt Keessie. Rinus vraagt:'Zeg Wimpie mogen we allemaal op je huwelijk komen of trouwen jullie heel intiem zonder je maats?'

 'Ach pleur toch allemaal uit je werk.' Zegt Wimpie kwaad, 'ik ga aan boord en jullie…, jullie kenne voor mijn part de Schele Chinese Schijterij krijgen.'

Gerrit zegt:'Zo, zo, dat kwam toch maar effe mooi zonder haperen uit het kind z'n strot. Volgens mij is Wimpie weer helemaal nuchter.'  'Kom op jongens we gaan eens een paar deuren verder kijken,'zegt Rinus, 'en Wimpie, geen gelul, samen uit samen thuis!'

'Geen gezeik over aan boord gaan, want al mot ik je drage, je gaat met ons mee.'Zegt Teun. 'Zo is ut maar net,' zegt de ex-marinier, 'je wou neuke, dan zajje je ook neuke, al mot ik je hoogstpersoneluk en eigehandig op de kut legge van de vetste temeie van dit hele koelere eiland.'

'Doe hem dan eerst een zwemvessie an, hij mocht er es in pleure.' Zegt Dirk.'
We nemen Wimpie zo tussen ons in dat hij er niet vandoor kan en marcheren naar de volgende tent. Deze is een stuk groter, buiten kunnen we de jukebox al horen.
Dirk steekt zijn kop naar binnen en draait zich grijnzend om:'Hier motte we zijn manne!'

Inderdaad dit is wat we zochten een gezellige drukte en genoeg "modinettes" om een leuk sfeertje te creëren. Ook zien we wat mannen in uniform, Yanks.
Ondanks dat we geen van allen blind zijn, meent Keessie te moeten brullen:'De bloody fucking joe naait me steeds navy is er ook!'

De toon is gezet, dat zie je aan de blikken van die lui. Keessie verwoordt het op zijn manier:'Kijk as je zo iets tege onze eige marine zegt, krijg je of een pilsie of een knal voor je kanis, een van de twee. Maar dit zooitje tamme guppy's mot zich eerst moed indrinken voor datte ze iets durreve, dat wordt nog lache straks.'

Intussen zijn we doorgelopen naar achter en bekijken het vrouwelijk schoon.
Niet slecht, helemaal niet slecht! Al snel hebben we allemaal verkering.
Alleen Wimpie draait als een kat om de hete brei en bekijkt een dame van achter en van voren van top tot teen. 'Ik weet niet,' mompelt hij besluiteloos, het ziet er wel uit als een wijf maar toch…..'
De dame in kwestie, een bijzonder mooi exemplaar, voelt zich wat onzeker worden bij dit alles en vraagt wat hij zegt.
Ik wijs op haar borsten:'Hij denkt dat ze van plastic zijn.'
'Even is ze sprakeloos, dan zegt ze terwijl ze haar truitje naar boven rukt en een paar pracht tieten ontbloot:'Plastico? No nada plastico, FANTASTICO !!!
Trots blijft ze even voor Wimpie staan, zijn bakkes valt open en zijn ogen puilen uit, even maar, dan komt er een verheerlijkte grijns op zijn tronie.
Zij ziet zijn gezicht, waar de pure bewondering vanaf straalt, lacht vergenoegd en laat haar truitje weer zakken.

Als een peuter aan mammies hand laat hij zich meevoeren naar een tafeltje in een donker hoekje.

Ziezo, Wimpie is verkocht, daar hebben we geen kind meer aan.
Ook wij zoeken de wat minder verlichte hoeken op, zuiver om een ongestoord gesprek met een dame te kunnen voeren. We drinken er wat bij en vermaken ons uitstekend met handje, kusje, kontje klap en :'Gut meid wat heb jij een leuk bloesje, mag ik de stof even voelen, aan de binnenkant bedoel ik.'

Daar komt weer een ploeg mensen binnen, ze zien er bekend uit.
Het zijn die ouwe en de rest van de hogedruk, ook de kanenbraaiër met zijn maatje en zelfs Ome Kees, onze beheerder van de kromme volts, is er bij.
Volgens mij is er geen mens meer op de "Zeeland", zelfs geen boordwacht, iedereen zit nu hier in het naaiatelier.

Ome Kees heeft er zo te zien al een paar op. Hij is vrolijk, praat iets te hard en staat niet zo vast op zijn benen. Ze gaan zitten aan de grote tafel, niet ver van mijn "Knuffelhoekje"en vervolgen hun gesprek.

Opeens zegt Ome Kees tegen de OVP:'Zeg fietsenmaker, dat kan je nu wel zeggen maar ik wil wedden om een rondje, dat jij niet eens de wet van oom kent.'
De OVP komt half overeind maar weet zich te beheersen en zegt:'De wet van Ohm, even denken, o ja, de wet van Ohm.' Hij ratelt een of andere formule op en kijkt triomfantelijk om zich heen.:' Zo Ome Kees je hebt verloren, kom maar op met dat rondje.'

De andere VP's en de sparks knikken, zo is dat maar ome Kees schud afkeurend van nee en zegt:'Nee man, niet de wet van Ohm maar de wet van oom, en de wet van oom is; "met je poten van tante afblijven"!'

Ome Kees ligt zowat onder de tafel van het lachen en die ouwe zegt tegen de OVP:'Je bent er met open ogen ingetrapt, kom maar op met dat rondje.'

Ik let niet meer op ze en ga verder met mijn cursus "Lichamelijke verschillen tussen man en vrouw". Opeens klinken er kwade kreten. De kanenbraaiër ging even pissen maar op de terugweg trapt hij, in het halfdonker, op de zweetkakkies van een Yank.

Deze springt overeind en eist op luide toon genoegdoening. De kanenbraaiër, die het ruwe zooitje van de "Zeeland gewent is, raakt niet erg onder de indruk.
Terwijl hij zich schouderophalend van de Yank afdraait zegt hij vriendelijk:' Ach zak, krijg voor mijn part de bomberdemente in je hart, dan ken je puinruimen.'

De Yank rukt hem terug bij zijn schouder en wil uithalen maar krijgt met vollekracht de knokige knie van de kok tegen zijn trouwgereedschap.

Jankend zakt hij in elkaar, knock-out in de eerste ronde.

Even is iedereen stil, dan springen er twee Yanks overeind en willen zich op onze kok storten. Nu springen wij ook naar voren, Rinus pakt de een bij zijn kladden en tilt hem met een hand zowat van de grond, met de andere hand klopt hij hem vriendelijk op de wang en zegt:'You better fuck off sunny boy.'
De ex-marinier, die anders de kok het liefst zou verzuipen, tikt de andere Yank op zijn schouder en zegt:' Zeg gore seisieslijmer, as je niet as sodemieter je ongewasse pote van me vriend afhoalt, zel ik je zo een stoot voor je treiter geve dat jij je ouwe moer voor een wolle sok anziet.'

De Yank draait zich om en ziet een man die een kop kleiner is dan hijzelf.
Lachend laat hij de kanenbraaiër los en haalt uit naar de ex-marinier.
Hij raakt alleen maar lucht. De x-m raakt hem hard onder de gordel, de Yank vouwt dubbel van de pijn, ontvangt een karate slag en ligt binnen drie tellen gestrekt op de grond.

Nu wordt het menens in no time knokt de Yankee-Navy tegen "Hollands Glorie".
Wat wij te kort komen aan mankracht, maken we weer goed met een staaltje smerig straatvechten.

Aan boord hebben we als tijdverdrijf flink geoefend, afschermen en dreigen met je handen en dan niet slaan maar trappen naar knieën en kloten, ook kopstoten in het gezicht doen het goed.
 
Rinus slaat een stoel stuk en drukt Wimpie en mij een poot in de handen,'Blijven jullie bij Ome Kees en zorg dat ze hém niet pakken.' en weg is hij weer.
Ome Kees zit pontificaal op zijn stoel aan de rand van de dansvloer.
Op het moment dat we bij hem komen laat hij, breed lachend, een Yank struikelen.
Wimpie en ik halen uit met onze stoelpoten en klaar is Kees.
'Pas op, die heb een fles!' roept Wimpie maar alweer steekt Ome Kees zijn been uit en oefenen Wimpie en ik baseball op een Yankee kop.

Dan klinkt er, boven het lawaai van het gevecht uit, het geluid van piepende remmen en politie fluitjes.

Even later stormt een ploegje Yankee MP naar binnen en begint met knuppels op hun landgenoten in te slaan.

'Wat schattig,' roept Keessie, 'ze hebbe hun eige babysitters meegenomen.'
Hoewel Hollands Glorie ook hier en daar een verdwaalde mep ontvangt, vallen de meeste klappen bij de Yanken.

Dat doet de stemming omslaan, Gerrit roept:'Jongens, ze komen aan onze vriendjes, pak ze!' Onder luid gejuich storten we ons op de knuppelende "knuppels". Ook de Yankee sailors vatten moed en doen mee.
De "knuppels" worden eenvoudig overspoeld en tegen de muur gedrukt.
Een grijpt naar zijn holster maar trekt met een kreet zijn hand weer terug.
Weer grijpt een "knuppel" naar zijn holster. Maar nu zie ik wat er gebeurd, de ex-marinier laat zijn hand naar voren flitsen, even glinstert er iets en slaakt de "knuppel" een kreet, hij trekt zijn hand terug en staart verbaast naar een snee in zijn pols waar het bloed uitspuit.

Even later zijn alle pistolen en knuppels in beslag genomen. 'Wegwezen, voor de rest komt.' Roept Rinus en samen met onze nieuwe vrienden stormen we de achterdeur uit. Een paar stegen verderop gooien we op bevel van Rinus:' Nee Dirk, niks geen souvenirs.' de pistolen en knuppels in een regenton.

We lopen nog wat straatjes door en belanden in een bar die niet veel verschilt van de tent die we net verbouwd hebben. Yankees en Hollanders zitten gebroederlijk bij elkaar en genieten na van het gevecht.

Ik kijk eens naar Wimpie en zeg:'Zo te zien heb je een paar beste rammen voor je kanis gehad.'
'Nou Appie, as ik die rotkop van jou zo bekijk, heb je der meer ontvange dan uitgedeeld dat zajje wel voele?'

'Nee man de pijn komt morgen pas, als ik bij de smoelsmid ben met die verrotte pleuris kies, maar hou nu effe je muil want ik heb zwaar sjoege van dat mokkel met die grote tieten.'
    
De Smoelsmid

Het is nu de "morning after" en ik denk met genoegen terug aan afgelopen nacht.
We hebben alles gedaan wat de dominee verboden heeft; lachen, zuipen, knokken, hoereren en nog een paar dingen waar ik nu even niet zo snel opkom maar die vast wel leuk waren.

Daar komt nog bij dat we totaal geen berouw hebben over ons liederlijk gedrag, integendeel, we maken alweer plannen voor vanavond en denken zeker niet aan ons zielenheil. Of zoals Ome Kees zegt:'Wat maakt het allemaal uit, alle leuke dingen zijn, illegaal, verboden door de Paus of je wordt er dik van. Maar als de dominee bidt en de zondaar zondigt, doet ieder dat waar hij goed in is'
'Amen,' zegt Klaas die zijn kater met bier bestrijd, 'daar drink ik op.'

Vandaag werken we niet, alleen de kanenbraaiër met zijn maatje moeten aan de gang dus helpen wij met piepers jassen en doen straks de afwas.

We zitten net met een mok koffie op het trossenruim wanneer die ouwe komt vragen hoeveel geld we willen opnemen, tegen mij zegt hij:' Jij moet toch naar de tandarts? Zorg dan dat je over tien minuten klaar staat, dan kan je met de agent meerijden.'

Ik zit naast de agent, hoewel, het is een joch van mijn leeftijd, meer een waterklerk dan agent. Hij stuurt met één hand, in de ander heeft hij een gouden sigarettenpijpje dat hij af en toe in zijn mond steekt zonder dat de sigaret brandt, louter show.

We rijden de stad uit en volgen een weg die langzaam begint te stijgen.
Hij kijkt even opzij naar mijn linkeroog dat half dicht zit en een tikkie anders van kleur is dan het rechter en zegt:'Dus júllie waren die Hollanders die vannacht tegen Los Americano's vochten?' Het blijkt dat heel Las Palmas er al van weet.

Het schijnt kompleet oorlog te zijn geweest met nogal wat slachtoffers.
Drie MP s zwaar gewond in het ziekenhuis, twee neergeschoten Hollanders, waarvan een op slag dood en de ander op intensive-care en de rest heeft de nodige steek en snijwonden.

'Echt waar?' zeg ik 'Dan heeft degene die jou dit verteld heeft toch een andere film gezien dan ik.'

Hij moet even denken, dan barst hij in lachen uit. Zelf vond ik het niet zo geslaagd maar voor hem moet dit de bak van de eeuw zijn, hij rijdt ons bijna het ravijn in van de lol.

Ik schreeuw en geef een ruk aan het stuur, nu steken we de weg over naar de andere kant, een ruwe rotswand komt op ons af. Nog steeds met één hand aan het stuur brengt hij ons op het laatste moment weer op het rechte pad.
In de andere heeft hij nog steeds het gouden sigarettenpijpje, dat hij vasthoud op een manier die hij waarschijnlijk uit een film heeft.
Ik durf geen woord meer te zeggen, stel je voor dat hij het leuk vindt, ik moet er niet aan denken.

De weg begint weer te dalen en even later stoppen we bij een huis met een ommuurde tuin. Mijn chauffeur, die ik vanwege het gouden pijpje en zijn snorretje Errol Flynn heb gedoopt, stapt uit en trekt aan een knop.
In de verte klingelt een belletje en even later komt een oude vrouw het hek openen.

Errol ratelt even in een onverstaanbaar dialect tegen de vrouw en zegt dan tegen mij dat hij over een uurtje weer terug is en vertrekt.
De vrouw vraagt me beleefd of ik mee wil komen, ik volg haar naar het huis dat er, evenals de tuin, een tikkie verwaarloost bij staat.
Voor het huis staat een oud bestelwagentje, door de open achterdeurtjes zie ik gereedschap en wat onderdelen van onbestemde elektrische apparaten.

Binnen in de hal mag ik even wachten.
Als ik zo om me heen kijk, zie ik een droef staaltje van vergane glorie.
De grote brede trap in het midden zal twee eeuwen terug prachtig zijn geweest maar nu, met zijn gebroken leuningen en gebarsten marmeren treden, is het een gevaar voor de mensheid.

Er hangt een wandkleed met, als je goed kijkt, een vage voorstelling van geharnaste ruiters. Het ziet er uit of het bij de eerste aanraking in stof uiteen zal vallen. De sofa en een paar stoelen in de stijl van Louis de 14e (met gedraaide poten), hebben tot de op de draad versleten zittingen en de goudverf is er voor het grootste deel afgeschilferd. Ik durf er niet op te gaan zitten, dat zal je net zien, dadelijk ga ik er doorheen en mag ik dokken omdat het duur antiek is, an me hoela!

Dan gaat achterin de hal naast de trap een deur open en wenkt een man in een witte jas me naar binnen. Ik steek de hal over en ga bijna op mijn bek, door een marmeren tegel die een stukje uitsteekt. Met een rooie kop sta ik tegenover een grinnikende smoelsmid. De man is groot met handen als kolenschoppen.
Hij laat me voorgaan, de behandelkamer in.

Even sta ik paf, oké, het is hier een oud en vervallen zooitje dat nodig een flinke dokbeurt moet hebben maar nu, anno 1963, verwacht je toch niet dat je in een soort van middeleeuwse martelkamer terecht komt.

De tandartsstoel, als je dat ding tenminste zo noemen mag, komt zo uit een wildwest barbershop, het neksteuntje zit er nog aan.

De tangen en andere martelwerktuigen liggen open en bloot op een goor marmeren plateautje dat ooit wit is geweest maar nu onder het stof zit en strepen en vlekken vertoont waarvan ik de herkomst niet weten wil.

Het fonteintje "spuugt u maar", is een koperen kwispedoor op een krukje en komt waarschijnlijk uit de kroeg van hetzelfde wildwest stadje als de stoel.

De lamp boven de stoel komt zo te zien uit een nightclub met floorshow en is meer geschikt om blote borsten in het zonnetje te zetten dan de rotte tanden en kiezen van de gekwelde zielenpoten die hier moeten plaatsnemen.

Er is nog iemand aanwezig, een man in werkkleding met een goor petje op zijn knar. Hij zit op zijn hurken en doet iets met het gereedschap dat uitgestald ligt naast de boorinstallatie. Ik kijk nog eens goed naar dat wonder der techniek en weet niet of ik lachen moet of luid gillend weglopen.
Dit gelóóf je niet!
Zo'n ding heb ik ooit eens op een foto gezien in de "Katholieke Illustratie", bij een artikel over missiewerk in donker Afrika.
Het is een soort van fiets zonder voorwiel die doormiddel van snaren de boor aandrijft.
Op de foto, zit een lachende neger als een voorloper van Anquetil in wielrenners houding op de "fiets", terwijl een missionaris met grijze baard in een witte soepjurk met tropenhelm, bezig is in de mond van een neger die niet zo vrolijk kijkt.

Ik zie het hele plaatje weer voor me en voel opeens een diepe sympathie voor het slachtoffer.

Het apparaat waar ik nu tegen aan kijk heeft geen zadel en pedalen meer maar je kan precies zien waar ze gezeten hebben. Aan het frame zit met wat pijpbeugeltjes een losse elektramotor die met een V snaar de zaak aandrijft.
De man met het petje komt overeind en knikt naar de smoelsmid.

Ik mag in de stoel plaatsnemen, de smoelsmid pakt een spiegeltje en een ding met een haakje en begint in mijn mond te loeren.

De stoel kan niet achterover maar mijn kop wel, wat een ongemakkelijke rothouding! Het porren en prikken gaat een tijdje door, bij mijn zere kies aangekomen prikt en tikt hij alsof hij er dwars doorheen wil.
Tering wat doet die hufter me zeer zeg, als dat metalen rotding er niet tussen zat, zou ik hem zo in z'n takken bijten! Eindelijk is hij klaar.
Ik ben benieuwd, wordt het trekken of boren? Há, hij pakt de boor, ik mazzel dat die kies is nog te redden is.
De boor komt naar mijn mond, ik doe mijn ogen stijf dicht en hou mijn bakkes wijd open.
De boor start en… verdomme wat doet hij nu?
Hij boort niet in mijn kies maar in een boventand waar niets aan mankeert.
Nog voordat ik zijn hand kan wegduwen kapt de elektramotor er mee.
Terwijl Jan met het petje weer gaat zitten sleutelen, vraag ik op boze toon aan de smoelsmid wat hij denkt dat hij aan het doen is, ik had toch duidelijk gezegd dat het die kies linksonder was.

O maar dan heeft de Señor het niet goed begrepen, die kies is kuis verrot en moet er inderdaad uit maar eerst moet die tand geplombeerd worden voor dat de Señor daar ook last van krijgt. Ik vertrouw hem voor geen meter, volgens mij gaat het hem om de centen en niet om mijn gebit.
Maar moet ik nu weglopen met een zere kies en een aangeboorde tand?
Laat hem het karwei maar afmaken want er moet nu wel een vulling in, dat snapt een kind.

De pet geeft aan dat er weer geboord kan worden. Daar komt dat rotding weer aan, ik zeg niets maar God hoort me brommen. Amper zit de boor in mijn muil, of hij hapert en stop weer. Weer zit Juan met de Pet te rotzooien met de aandrijving en weer wordt er geboord. En ja hoor je raad het al, voor de zoveelste keer stopt de boor. Dit is niet leuk meer steeds zet ik me schrap voor de pijn en dan gebeurt het niet. Het lijkt wel op die bak van die masochist en de sadist.

Zegt de masochist:'Sla me, schop me, doe me zéér!' Zegt de sadist:'Eh eh, lekker niet!' Inderdaad niet zo erg leuk maar Errol Flynn zou er weg van zijn, of liever gezegd hij zou van de weg zijn.

Weer geeft Juan aan dat er geboord kan worden en zowaar, dat pleurisding blijft het doen. Mijn tand wordt heter en heter, opeens een pijnscheut, de hufter heeft de zenuw te pakken.

Hij blijft doorgaan en doorgaan, ik zou hem het liefs voor zijn kloten trappen maar dan stopt de boor, 'Terminado (klaar).' zegt de smoelsmid.
Hij draait zich af en begint rotzooi voor een vulling te mengen.

Voorzichtig voel ik met mijn tong aan mijn tand, verdomme wat is dat krijg nou gouw een kunstk.. met paardenhaar! Voor én achter mijn tand voel ik een gaatje, de schooier heeft er dwars doorheen geboord!

De vulling zit er in maar ik weet niet voor hoelang, want veel vertrouwen heb ik er niet in.

Nu is de rotte kies aan de beurt. 'Wil de Señor een verdoving?'
'Ja, doe maar' dacht je soms dat ik van de "pijn is fijn" club ben?
De spuit is van een afmeting, niet te geloven!
Groot en grof met een naald zo dik als een brandstofleiding, meer geschikt om een klysma te geven, dan een verdoving.
Nog voor de verdoving werkt komt hij met een tang aanzetten.
Dat ding staat stijf van de roest, of is het opgedroogd bloed?
Voor ik er een tweede blik op kan werpen grijpt zijn grote klauw mijn onderkaak en sluit de tang zich krakend om mijn kies.
Hij wrikt, trekt en draait met brute kracht.
Ik kan wel janken van de pijn.
Dan, met veel gekraak, komt de kies er uit.
'Spuugt u maar.'
Dat doe ik, een bek vol bloed en slijm verdwijnt in de koperen pot.
Hij biedt me water aan dat ik, na één blik op het vieze gore glas, weiger aan te nemen.

Of de Señor de kies wil bewaren, vraagt die beul met een valse grijns, terwijl hij een bloederig ding voor mijn neus houdt. 'No gracias' voor mijn part stop je hem in je eh, waar de zon nooit schijnt.

De Señor is klaar!

Nou dat kan wel kloppen, ik ben hélemaal klaar met hem.
'Hasta la vista.' Zegt de kampbeul.
Tot ziens? Nog niet in je dromen, hufter.
Ik mag al blij zijn als ik niet dood ga aan een of ander gore ziekte die ik in dit vervuilde rot hok heb opgelopen.

Hij trekt aan een bellenkoord en opent de deur. Slof, slof, slof, daar komt de oude vrouw om me uitgeleide te doen. Een paar minuten later sluit ze het hek achter me en ga ik onder een boom in de schaduw zitten wachten op Errol Flynn.
Eén mazzel heb ik, de verdoving begint eindelijk te werken.

Op de terugreis praat Errol honderduit, zelf ben ik niet zo in de stemming voor een babbeltje.

Daar komt bij dat ik niet begrijp dat hij me juist naar déze smoelsmid heeft gebracht, zou er in de stad zelf nou niet één andere tandarts zitten?
Het zou me niet verbazen als Errol een goeie provisie opstrijkt voor iedere patiënt die hij aanbrengt.

Terug aan boord raakt de verdoving uitgewerkt maar bootsman Rinus weet daar wel iets op. Jenever, een hele fles jenever.'Asjeblieft, spoelen en doorslikken maar, dat ontsmet en verdoofd tegelijk.

Weet je wat? Ik doe er een paar met je mee, alleen maar om te laten zien hoe het moet.' 'Oké, proost dan.' Het smaakt me niet erg maar ja het is deze keer puur en alleen medicinaal gebruik, dus zet ik, geholpen door Rinus, flink door.

'Hé man wordt es wakker!' Er staat iemand in mijn oor te brullen en aan mijn schouder te sjorren, zo hard alsof ie er voor betaald wordt. Ik doe voorzichtig één oog open en zie dat het Wimpie is. 'Kom uit je kooi man, het is al half acht en je mot nu naar die ouwe voor centen, anders kan je straks niet stappen.'
Stappen? Zoals ik me nu voel is dat wel het laatste wat ik wil.

'Laat mij maar liggen,' zeg ik 'ik blijf aan boord.' 'Maar je heb toch geld besteld bij die ouwe en bovendien, dat mokkel met die grote tieten verwacht dat je weer komt.'

Ik laat hem weten dat ik, dankzij die smoelsmid, nog pijn in mijn bakkes heb en daar bovenop ook nog koppijn vanwege het medicinale drankgebruik met Rinus.

'Dus ga ik niet stappen, oké Wimpie?' 'Oké,' zegt Wimpie, 'maar weet je wat? Ik neem jouw centen ook op, dan drink en neuk ik wel voor jou er bij, de mazzel!'

Mariposa

'HÉ, BOTERVLIEG !!!' brult iemand keihard in mijn oor.
Ik knipper tegen het grote licht dat recht in mij ogen schijnt.
Dit is niet wat ik versta onder "met zachte hand porren", zeker niet als ik ook nog een paar slagen voor mijn bakkes krijg, precies aan die kant waar die oetlul van een smoelsmid me ook al mishandeld heeft.

Woest vlieg ik mijn kooi uit en sla met volle kracht tegen het smoelwerk van …..'Wimpie?' Mijn woede is op slag over, ik ben alleen maar stomverbaasd, dit is niets voor Wimpie zelfs niet als hij, zoals nu, half bezopen is.

'Hè lul,' zeg ik, 'wat heb jíj nou, ben je gek geworden of zo?' Hier staan we dan, allebei met een hand tegen een zere bakkes gedrukt, elkaar beduusd aankijkend.
Hier moet ik het mijne van hebben maar eerst wat te drinken voorgaats halen.
Ik maak twee biertjes open en zeg;'Hier, pak aan en ga zitten.'

Door de open deur zie ik op de messroomklok dat het al over half vier is.
Na een paar slokken vraag ik aan Wimpie wat hij nu eigenlijk dacht dat hij aan het doen was.

'Tja dat was eigeluk een geintje maar nou vinnik ut niet zo leuk meer.'
Dan komt het hele verhaal eruit.

In de kroeg had iedereen meteen weer zijn "eigen verloofde" op schoot en werd er feest gevierd. 'Maar jouw mokkel, je weet wel met die grote tieten, die stond nog effe in deur te kijke of dat jij er ook nog aankwam.

Maar toen jij niet kwam opdagen, kwam ze naar mijn en vroeg naar Alberto, jij dus.' Ik maak nog twee biertjes open en Wimpie gaat door:'Nou lul ik geen Spaans maar gebarentaal lukt meestal wel, dus doe ik m'n hasses opzij met me hand tegen me wang en maak snurk geluiden.

Zij kijkt me vragend aan dus zeg ik, Alberto slaapt, meid.' 'Ho even Wimpie, zei je dat in het Hollands?' 'Nee natuurlijk niet,' zegt Wimpie, ik zei "Alberto sleepy girl". Daar wordt me dat mokkel met die grote tieten toch kwaad en begint te roepen dat Alberto, dat jij dus, mariposa bent.

Toen ik dat niet begreep begon ze op ze Engels, nou kennik dat misschien niet zó goed maar dit woord was niet zo moeiluk, "botervlieg".'

Bij het horen dit woord, breng ik onwillekeurig mijn vuisten weer omhoog en buigt Wimpie zich buiten het bereik van mijn handen.

'Botervlieg, zeg ik, 'bedoel je soms butterfly?' 'Ja dat zeg ik toch, botervlieg maar dan op ze Engels en ze noemde je ook steeds mariposa, betekent dat niet flikker?' 'Welnee man, jij bedoelt marricon maar mariposa betekent het zelfde als butterfly, namelijk, vlinder.

Even zit Wimpie me verbluft aan te kijken, dan begint hij te grinniken;'Vlinder, jíj een vlínder?  Mooie vlinder zeg, met die rotkop van jou wor je nog niet eens goedgekeurd voor nachtuiltje, hoogstes as vleermuis maar zelfs dan mot je een flinke bult mazzel hebbe.'

Hij komt niet meer bij van het lachen, dus vraag ik héél vriendelijk;' Zeg Wimpie, zullen we het nu even over die klappen in mijn smoel hebben?'
Hij is meteen uitgelachen en schuift voorzichtig een stukje opzij.
'Dat was niet mijn idee,' zegt Wimpie,'dat most ik van dat mokkel doen, je weet wel, met die eh.' 'Grote tieten,' vul ik aan, 'en jij doet dan meteen braaf wat je gezegd wordt?

 Als ze had gezegd dat je de kanenbraaiër moest gaan pijpen, zou je dan ook eh …….?' Wimpie huivert even:'Ja sorry Appie achteraf gezien had ik het niet motte doen, ut spijt me.

Maar een ding snap ik niet, hoe zit dat nou met die vlinders?' 'O dat,' zeg ik, 'nou toevallig weet ik wat ze daarmee bedoelt.

Voordat ik bij deze club kwam heb ik op Zuid-Amerika gevaren. Als je daar ging stappen en "verkering" kreeg, ging je, zolang je in die haven lag, alleen met dat ene mokkel om.

Als je de ene dag met één griet ging schuiven en de volgende dag met een ánder, dan was je een vlinder die van bloem tot bloem gaat. Ook al was het in een bar aan de andere kant van de stad, je verkering kwam er geheid achter en dan kreeg je van twéé meiden op je sodemieter. Daar komt bij dat meteen alle meiden wisten dat jij een "butterfly" was en kon je die reis beter aan boord blijven, want het enige wat je dan nog kon krijgen, was een klap voor je bek.

Hier in Las Palmas doen ze dat anders, hier sturen ze je eigen maat op je af.
Zo Wimpie je kan nu beter nog een paar uurtjes gaan meuren, want om zeven uur is het "voor en achter", we gaan weer naar de "Saipa Prima".'
Wimpie staat op en zegt:'Mariposa is hetzelfde als butterfly zei je toch?'
'Ja, hoe zo?' Dan zal ik tegen de dochter van Ali Baba zeggen dat jij een mariposa bent!' 'Wimpie, wacht even, ik heb nog wat voor je!'
Te laat, mijn schoen vliegt met een knal tegen de sluitende deur.

De fikken van de kanenbraaiër.

We liggen weer voor anker op ons ouwe stekkie bij de Saipa, met aan de ene kant de oceaan en aan de andere kant de woestijn. Of we de Saipa nog kunnen bergen?
Niemand die daar nog in gelooft.

We hebben al zoveel scheuren moeten dichten, het lijkt wel een lappendeken, de ene plaat over de andere.

Volgens Gerrit is de Saipa alleen nog maar een stukje bezigheidstherapie.
Zelfs die ouwe spreekt dat al niet meer tegen. Waar het wel omgaat is dat we hier vrij strategisch op station liggen op het meest westelijke punt van Afrika.
Hier passeert alles wat van Europa naar West en Zuid-Afrika en visa versa gaat.

Ook de route van en naar Zuid-Amerika via de Kanarische en/of de Kaap Verdische eilanden ligt hier niet zo ver vandaan.

Je kan merken dat het tijd wordt dat we naar Holland gaan.
We worden prikkelbaar en kunnen nog maar weinig van elkaar hebben.
Wat we eerst afdeden met een geintje en een pot bier, is nu aanleiding voor een heftige ruzie en zelfs een flinke knokpartij is al niet ongewoon meer.

Waarom komt er nou geen jop?

Het hoeft niks bijzonders te zijn, gewoon een tanker van twintigduizend ton met "engine troubles", zoals een leuke carterexplosie of een drijfstang door het carter.

Doden en gewonden hoeven niet eens, zolang ze het maar niet zelf kunnen fiksen en de reparatie alleen in Holland kan worden uitgevoerd.

Ja, we zouden zelfs genoegen nemen met een coastertje, zolang we maar om de Noord gaan.

Zelf ga ik mijn maats een beetje uit de weg door zoveel mogelijk tijd aan land door te brengen en flinke marsen door de woestijn te maken.

Er zijn al meer mensen die aan de wandel gaan, zowel van de "Zeeland" als Van de "Help". Nu ook, ik ben op weg naar de rotsen die een paar kilometer naar het Noord Oosten liggen.

Achter me lopen er nog drie, die doen alsof ze toevallig ook die kant uit moeten. Want hoewel ze even alleen willen zijn, net als ik, hebben ze niet genoeg zelf vertrouwen om zich zonder gids in dat doolhof van rotsen en kloven te wagen. Zelf ben ik hier ook al menig keer verdwaald maar op de duur heb ik toch een beetje systeem in deze chaos kunnen ontdekken en kom er steeds makkelijker weer uit.

Ik nader de eerste rotsen en merk dat de anderen het tempo behoorlijk opgeschroefd hebben en niet zo ver meer achter liggen.
Zonder dat het opvalt verlaag ik mijn tempo en bij het bereiken van de eerste kloof lopen we in ganzenpas, als een stel monniken, vlak achter elkaar.
Even kijk ik waar de zon staat en uit welke richting de wind waait, dan loop ik door.

De kloof waar we nu in gaan, kronkelt, wordt wijder, smaller, vertakt zich opnieuw en opnieuw en laat je geloven dat je alle kanten opgaat behalve de goeie.

De meeste tijd loop je door heel fijn zand dat, op stukken waar de zon tot op de bodem komt, verblindend wit is. De rotswanden hier zijn stijl, grillig en hoog, algauw een meter of veertig, daar klim je echt niet even tegenop om te kijken waar je zit.

Overal zie je hier sporen van dieren zoals muizen, woestijnratjes, woestijnvosjes en slangen. Ook jakhalzen, raven en gieren, laten hier hun sporen na.

Het is bloedheet tussen de rotsen, er staat amper een zuchtje wind.
We lopen hier al meer dan een uur, nog steeds zonder te praten en zijn bijna in het midden van deze formatie. We naderen een plek die ik de Dam heb gedoopt.
De Dam is een ruimte van pakweg een kleine honderdvijftig meter doorsnee, omringd door steile rotswanden met aan alle kanten kloven die precies lijken op die waar wij nu uit komen.

Grofweg in het midden staan een paar rotsblokken van niet meer dan zes meter hoog, de toppen leunen bijna tegen elkaar en zorgen voor een schaduwrijk plekje waar ook de wind een beetje doorheen blaast.

Voor de eerste keer op deze tocht spreek ik tegen de anderen:'Daar, in de schaduw, kunnen we even zitten en wat water drinken.' Ik draai me om en loop door.

Plots beweegt er wat in de schaduw tussen de twee rotsen en staan we oog in oog met twee grauwende hyena's. Ik sta doodstil en wacht af.

We hebben de lieverdjes waarschijnlijk in hun middagdutje gestoord en daar zijn ze zo te zien een beetje pissig om. Vlug werp ik een blik achter me, gelukkig, niemand is op de loop gegaan. Langzaam maar zeker, met niet meer dan twee à drie pasjes tegelijk, komen ze op ons af. Als ik mijn armen optil staan ze meteen stil. Over mijn schouder zeg ik:' kijk of er nog meer in de buurt zijn!'
Maar nee, blijkbaar zijn deze twee alleen op pad.

'Jongens pak een paar stenen, als ik ja zeg, gooien schreeuwen en op ze af rennen. Klaar? Jáááá.'

Zoals een stel kannibalen gillend op een lekkere vette missionaris af rent, zo gaan wij, schreeuwend als een stel malloten, op de hyena's af. Een paar van de stenen zijn raak en even later zien we dat hyena's veel harder kunnen lopen dan wij, eerlijk gezegd vinden we dat helemaal niet erg.

Even later zitten wij tussen de rotsen in de schaduw, met een paar stenen bij de hand, al water drinkend bij te komen van de schrik. Dolf, eentje van de "Help" zegt:'Klere, man wat een stel gore gluipers was dat, zag je die tanden?'

'Ja nou, niet gezond meer en dan die vuile blik in hun oge, ik dacht echt effe dat ze ons zouwe grijpe.' Zegt Keessie.

Gerrit zegt tegen mij:'Ik ben blij dat ik hier niet in mijn uppie liep, ik had niet geweten wat ik moest doen. Hoe vaak heb jij dit al aan de hand gehad?'
Ze kijken alle drie met respect naar me op.

'O,' zeg ik bescheiden, dit was de vierde keer maar als je gaat schreeuwen en laat zien dat je niet bang bent, zijn ze zo vertrokken.' Dat ik tot nu nog nooit een hyena ben tegen gekomen en daarnet bijna in mijn broek scheet van angst, gaat even ze geen donder aan. Dat zou niet goed zijn voor het moreel, vooral voor het mijne niet.

We zijn al bijna weer terug op het strand en nemen nog even door hoe we ons heldhaftig optreden aan anderen gaan vertellen.

'Volgens mij,' zegt Keessie, 'liepe daar in de schaduw nog een stuk of vier van die krenge, as het er al niet zes ware.' 'O ja,' zegt Gerrit, 'als het er niet meer waren want aan de overkant liepen er volgens mij ook nog een stuk of wat, bij elkaar waren het er minstens twintig, als het niet meer was.'

Ik knik:'Ja nu je het zegt, dat kan best wel eens kloppen.'

Dolf, die blijkbaar niet begrijpt dat het moreel van de troepen belangrijker is dan de waarheid, zegt:' Je mot niet lulle het waren er twee en niet meer.'
Wij drieën kijken elkaar eens aan en halen onze schouders op, hier valt niet tegen op te boxen, weg mooi verhaal.

Dolf duikt als eerste in het water om terug te zwemmen naar de "Help".
Wij maken ook aanstalten om naar de "Zeeland" te gaan. 'Ik mot er toch niet aan denke, dattie nu door een haai wordt opgevrete.' Zegt Keessie hoopvol.
 
We zwemmen naar de "Zeeland" en klimmen aan dek.

'Kijk, Dolf is ook veilig op de "Help" angekomme.' Zegt Keessie teleurgesteld.

We laten ons drogen in de zon en zullen net een ietsepietsie aangepaste versie van ons avontuur aan de anderen vertellen, als we ruziënde stemmen horen uit het gangetje bij de kombuis. Daar moeten we bij zijn!

Rinus staat in de kombuisdeur en heeft ruzie met de kanenbraaiër.
Zo te horen heeft de kanenbraaiër al een flinke slok drank op.

Rinus:'Nou moet het verdomme eens afgelopen zijn met die kut geintjes van jou!'
Kok:'Sodemieter me kombuis uit, klotebibber die je bent!'
Rinus:'Als je me dat nog één keer flikt, verzuip ik je eigenhandig, vuil stuk venijn! Kok:'Lik me reet, klootzak.' Rinus:'Je bent gewaarschuwd etterbak!'
Kok:'Je ken me rug op!' Kwaad draait de kanenbraaiër zich af, pakt een vleesbijl en begint karbonades van een streng af te hakken.

Rinus draait zich ook om en loopt weg.

De kanenbraaiër hakt woest op de karbonades in. Opeens stopt hij, tilt zijn linkerhand op en kijkt er verbaast naar. Zijn wijs en middenvinger hangen er bij neer. Hij laat de vleesbijl vallen en probeert met zijn andere hand de vingers, die alleen nog aan een paar draadjes vlees en een stukje vel hangen, weer op hun plaats te drukken.

Dat lukt natuurlijk niet en ook begint het bloed te stromen, niet tekort zeg!
Zijn verbazing maakt plaats voor paniek en hij begint te schreeuwen, als een varken dat geslacht wordt.

'Stop man, sta stil!' Roepen we tegen de kok die als een dolle kakkerlak heen en weer springt en ons niet kans geeft om hem te helpen.

Met drie man springen we op zijn donder en drukken hem op het krukje in de hoek.
We draaien een stuk of wat theedoeken om zijn klauw en zetten hem klem tot de gewaarschuwde 1e met de verbandkist komt.

De theedoeken zijn al doorweekt van het bloed. De 1e weet precies wat hij moet doen, hij grijpt de arm van de kok en begint te drukken met zijn duim.
'Maak die theedoeken los!' Hoewel er nog wel bloed uitkomt, is het lang zo veel niet als daarnet. De 1e verplaatst zijn duim nog een beetje, het bloeden stop nu, op een enkel drupje na, helemaal.

Tegen mij zegt hij:'zet je duim bij de mijne, nee niet zo, gestrekt houden die duim, goed zo, nu trek ik mijn duim weg en zet jij de jouwe waar ik zit.
Ja zo, nu drukken, de ader tegen het bot, kijk maar naar zijn hand als het niet gaat bloeden zit je goed en anders zet je die duim een beetje verder tot het stopt en niet van je stokkie gaan hè?' Van mijn stokkie gaan?
Van ze leven niet, dit is machtig interessant en ik zit er niet alleen met mijn neus pal bovenop, ik mag nog meedoen ook!

Ik voel me net een manlijke uitvoering van "Sister Nightingale" je weet wel, die met dat lampje. Vijf minuten later is de hand verbonden en met een mitella hoog tegen de borst van de kanenbraaiër gebonden.

Aan boord kunnen we niets meer voor hem doen, dus moet hij naar een echte dokter.

De sparks is al bezig contact te maken met Villa Cisneros, waar het Spaanse vreemdelingen legioen zit. De kanenbraaiër zit nu te janken van de pijn maar de 1e verdomt het om hem verdovende middelen te geven:' Niet met al die alcohol in zijn lijf, blijven jullie bij hem en hou hem in de gaten, als er iets mis mocht gaan moet je me direct roepen.'

Daar is Rinus, met een fles medicijn van het soort dat ik van hem kreeg nadat die smoelsmid op Las Palmas mij zo mishandeld had, Jonge Bols dus.

Hij schenkt een glaasje in en zegt:'Hier drink op dat is goed tegen de pijn.
Weet je wat? Ik doe er een paar met je mee, alleen maar om te laten zien hoe het moet.' Ja ja, waar heb ik dat eerder gehoord.

De 2e komt binnen en zegt:'Jongens, we gaan de motorsloep strijken, de ambulance van het legioen komt over het strand naar dat baaitje verderop, daar staat haast geen zee dus dat zal wel lukken.

Een half uur later zit het slachtoffer al zingend, met de jeneverfles in zijn goeie hand, in de motorsloep. Terwijl we ze nog even nakijken, roept die ouwe:' Hé Zeegers, naar de kombuis, jij bent kok.'

Als hij net zo goed kookt als zijn vader, ouwe Zeegers, die hadden we als kok op de "Titan", dan hebben we er een goeie aan. Tegen de anderen zeg ik luid:'Als hij net zo'n klote kok is als zijn ouwe heer, dan kunnen we beter in het legioen gaan vreten.' De punt van zijn schoen mist mijn reet maar net.

Over bruidsschatten en zo.

Met de kanenbraaiër in het legioenhospitaaltje en een nieuwe gifmenger in de kombuis, herneemt het saaie leventje zijn gang.

Onze nieuwe gifmenger, Maarten, is misschien nog niet zo ervaren als zijn voorganger, zodat het eten niet steeds precies op tijd op tafel komt maar hij kookt goed en bovendien brengt hij veel meer afwisseling in het menu.

Gisteravond nog, behalve lekker vers brood kwam er ook tortilla op tafel, hartstikke lekker! Hij heeft lol in zijn werk en dat kan je merken aan het resultaat.

Wat de vingers van de kanenbraaiër betreft, dat vinden we allemaal zwaar klote en natuurlijk is hij een scheepsmaat die je op een rotmanier kwijtraakt, maar om nu te zeggen dat we hem heel erg missen …. tja … wat zal ik zeggen?
Hoe dan ook, we hebben gehoord dat hij over een paar dagen uit het hospitaal komt, dus die is eerder thuis dan wij.

Het is alweer zondag en na de warme hap,die weer heel smakelijk was, lopen we langs de kombuis. Dirk zegt luid:'Ik wou dat die kanenbraaiër weer terug was, daar krege we teminste iets fatsoeneluks van te vrete en niet van die gore liflaffies waar je van an de schijterij gaat.'
 
Nu flikt Dirk dat kutgeintje iedere dag en Maarten gaf tot nu toe geen sjoege maar nu stond hij er op te wachten. Dirk is net langs de kombuisdeur, als hij iets achter zich hoort. Nog voor hij zich kan omdraaien krijgt hij de kerrie emmer omgekeerd over zijn kop getrokken. Langzaam duwt hij met twee handen de kerrie-emmer omhoog en staat druipend voor ons.

Zo te zien heeft hij een schoonheidsbehandeling gekregen bestaande uit; koffiedrab, doorweekte broodresten, theebladeren aardappelschillen, jus, soep met sliertjes, andijvie uit blik en nog wat ingrediënten die Maarten speciaal voor hem bewaard heeft.

Dirk ziet er uit als iets wat uit een riool is gekropen en staat er beteuterd bij te kijken, dit had hij niet verwacht. En wij? Wij liggen blauw van het lachen en gunnen hem zijn schoonheidskuurtje van harte.

Maarten zegt:'En nu is het afgelopen met die grote bek en je maak je niet alleen jezelf maar ook de gang schoon, anders kan je voortaan zelf in de kombuis en ga ik weer aan dek.'

Dirk, die zelf nog geen water kan koken, snapt dat hij beter zijn muil kan houden en knikt timide van ja. Hij stapt aan dek en wil net met kleren en al overboord duiken, als Wimpie zegt:' Dat zou ik maar niet doen, haaien houden misschien ook wel van een prakkie vette jus.'

Op dit thema gaan we nog even door, maar uiteindelijk tuigen we de dekwas op en spuiten hem schoon. Natuurlijk krijgt op den duur iedereen de straal over zijn donder en de OVP die komt vragen waarom op zondag de dekwas bij moet, is ook in no time doorweekt.

De sparks, die zich op het sloependek veilig waant en de OVP uitlacht, krijgt ook de volle laag, zo wordt het toch nog gezellig.

De OVP gaat naar de vetput en zet de dekwas af, nou ja het was leuk zolang het duurde. Dirk gaat de gang schoonmaken, de anderen gaan zwemmen en daarna "een beetje doen" en ik zwem naar het strand en ga bij Ali op visite.

Ali zit voor zijn tent en verwelkomt me met een brede grijns op zijn behaarde tronie. Er ligt al een poef voor me klaar, hij gebaart dat ik moet gaan zitten.
Hij vraagt of ik wel lekker zit, of ik iets wil eten lacht veel meer dan anders en kijkt of hij iets op zijn lever heeft.

Hij is net even te druk en gedraagt zich zo anders dan normaal, dat het gewoon opvallend is. Hij zal straks wel loskomen en vertellen waar het lek zit maar eerst moeten we door het vaste ritueel.

Hoewel we allebei weten dat hij zijn familie al een maand of wat niet gesproken heeft, vraag ik hem:'Hoe is het met je vader is hij gezond?' 'Het gaat goed met hem, dank je en laat Allah zijn licht ook over jouw vader schijnen?'
 Zo gaat het nog even door, broers, ooms, neven, alles en iedereen komt aan de beurt.

 Naar zijn zonen vraag ik niet, want omdat hij het daar zelf nooit over gehad heeft zal hij ze wel niet hebben ook en dat kan dan wel eens een pijnlijk onderwerp zijn. Naar de vrouwelijke familieleden vraag ik niet, vrouwen zijn hier niet belangrijk. Des te verbaasder ben ik als hij vraagt hoe het met mijn vrouw gaat. Gespannen kijkt hij me aan. 'Ik heb geen vrouw.'
Met een tevreden lachje op zijn gezicht laat hij zich terug in zijn kussens zakken, klapt in zijn handen en roept om thee. Zijn dochter komt naar buiten met een heel laag bijzettafeltje dat ze tussen ons inzet.
Ze draagt wat luchtige kleding, niet die soepjurk voor buiten maar dun spul dat alleen in de familiekring gedragen wordt. Ze is druk in de weer met het blad en de kopjes en als ze even tussen mij en de zon staat, kijk ik dwars door haar kleren heen.

Snel sla ik mijn blik neer en buig me vol belangstelling over het serviesgoed.
Een kwaaie Ali is nu net iets wat ik niet wil, al is het alleen maar omdat híj een grote kromme dolk draagt en ík alleen maar een korte broek met bioscoopzakken.

Zijn dochter buigt zich langs me heen om in te schenken en even voel ik iets langs mijn blote bovenarm strijken. De theepot kan het niet zijn, want die is wel warm maar zeker niet zo zacht dus is het een … !
Bij het overeind komen strijkt er opnieuw een borst langs mijn arm, ik kijk op en weer staat ze tussen mij en de zon en zie ik …, wauw, wat een plaatje!
Voor ze heupwiegend in de tent verdwijnt, kijkt ze me over haar schouder aan.
Wat ze in míjn gezicht ziet doet een triomfantelijk lachje op het hare verschijnen en weg is ze.

Ik voel dat er iets heel moois tussen ons gegroeid is, in mijn korte broek om precies te zijn. Vlug ga ik verzitten, zodat Ali niet kan zien hoe ik over zijn dochter denk. Voorzichtig kijk ik Ali aan, om te zien of hij doorheeft wat er daarnet aan de hand was, dat moet haast wel want hij zat er met zijn neus bovenop. Maar nee, Ali lacht heel welwillend naar me en vraagt hoeveel geiten en kamelen mijn familie heeft.

Ja Ali, nu leg je het er wel héél dik op, ik voel met mijn klompen aan waar je naar toe wilt en nu begrijp ook ik het gedrag van je mooie dochter.

'Hoeveel geiten en kamelen? Wel, we hebben ze nooit kunnen tellen.'
Dat is de pure waarheid, want in een stadstuintje van drie bij vier meter lopen geen geiten, laat staan kamelen en wat er niet is kan je ook niet tellen wel dan? Ali is zichtbaar tevreden over mijn antwoord en begint over iets dat voor hem het allerbelangrijkst is, water. Heeft mijn vader een bron?
Ik zeg:'In mijn land kan ieder, mens en dier, net zoveel water nemen als hij wil en dan blijft er nog genoeg over om voedsel voor mens en dier te laten groeien.'

Over siervijvers en zwembaden vol kostelijk drinkwater zeg ik maar niets, hij zou me toch niet geloven.

Ali is opgetogen over deze rijkdom maar gaat er verder niet op in.
Zonder wat te zeggen staart hij in de verte maar zijn hersens maken overtime.
Intussen is mijn korte broek weer tot normale proporties geslonken en kan ik een iets meer ontspannen houding aannemen.

Ali begint langzaam te praten:'Voor ik met Fatima, mijn oudste vrouw trouwde, ging mijn vader met haar vader onderhandelen over de prijs.
Ze werden het eens op twee kamelen en wat geiten maar ook Fatima bracht een bruidsschat mee, gouden sieraden, mooie tapijten, kleding en kookgerei.
Mijn jongste vrouw bracht ook goud en mooie dingen mee. En als mijn dochter gaat trouwen krijgt ze ook veel goud mee,'

Hij wacht even om te zien of ik in het aas zal bijten maar ik hou me van de domme en kijk hem vragend aan. Hij vervolgt:'Vraag aan je vader of hij morgen hier komt, dan kunnen we eens praten over jou en mijn dochter.'

Mijn vader morgen hier?

Na enig heen en weer gepraat, begrijp ik eindelijk hoe hij tegen ons aankijkt.
De "Zeeland" is een familie onderneming, met opa als familieoudste aan het hoofd. Zijn zoons volgen direct daarna en de rest van de bende bestaat uit kleinzoons en nog wat verdere familieleden.

Logisch toch? Ja voor een Arabier maar niet voor mij. Varen met familie?
Ik moet er niet aan denken! Of nóg erger, stáppen met de hele boerenfamilie.
Ik zie het al helemaal voor me; Ik kom in een leuke tent met heel vriendelijke en begripvolle meisjes die precies weten wat goed voor me is.
Voor ik met een van hen aan de schuif gaat, zeg ik eerst tegen de bootsman:' Zeg Papa, ik heb zo-even een allerliefst net naaimeisje leren kennen maar wat wil het geval, ze heeft haar zakdoekjes thuis laten liggen. Is het goed als ik even met haar meeloop om ze op te halen?'
De bootsman zegt dan:'Beste zoon van me, mij persoonlijk kan het niet verrotten, al neuk je jezelf drie slagen in de rondte, ík vind het best.
Toch mot je het maar niet doen, want je neefje Wilfred zit nu al naar je te kijken en je weet wat voor ettertje dat is. Wilfred houdt iedereen in de gaten en brieft alles over aan zijn mammie, jouw tante "Takke Trol" Annie.
Nou, die rent gelijk naar je lieve moesje om er schande van te spreken en het eind van het liedje is dat ik straks over mijn sodemieter krijg omdat ik niet goed op je gepast heb. Nee jongen, neem nog een glaasje prik en vergeet die meid.'

Ik schud deze beelden van me af en leg aan Ali uit dat we op de "Zeeland" geen familie van elkaar zijn en dat mijn vader ergens in Verweggistan woont maar dat ik hem zal schrijven om te zeggen dat Ali hem wil spreken.

Voorlopig neemt Ali hier genoegen mee. We drinken nog een kopje thee, nu geserveerd door Fatima. Gelukkig strijkt zij niet met haar borsten langs mijn arm.

De zon zakt al bijna in zee, dus loopt het tegen zessen. Ik neem afscheid van Ali maar nog voor ik weg kan lopen komt zijn dochter uit de tent, blijft pal voor me staan, kijkt me even aan en legt een hand op mijn arm.
Een seconde of tien staan we roerloos, ik verdrink in de diepte van haar ogen en gaan er gevoelens door me heen die ik nog niet ken.
Dan slaat ze haar ogen weer zedig neer en verdwijnt zonder om te kijken in de tent. Als in een droom loop ik naar zee en zwem langzaam naar de "Zeeland"
Nog steeds in een roes klim ik aan boord en sta tegenover, Wimpie.
'Waar bleef je nou, het is al hartstikke laat, we hebben allang gegeten en je had in donker kenne verzuipe zonder dat iemand het zag enne...'
Ik onderbreek hem:'Neef Wilfred, pleur op!'

'Oh nee, hij is er weer!'

Steeds als ik aan land kom begroet Ali me alsof ik zijn bloedeigen zoon ben.
Hij pakt mijn beide handen, omhelst me en duwt zijn behaarde gezicht tegen mijn wangen. Dan houdt hij me bij mijn schouders, bekijkt me van top tot teen en zegt dat ik er gezond uitzie. We gaan we op een poef voor de tent zitten.
Terwijl we wachten op thee, doorlopen we het ritueel van "Hoe is het met je vader, je broers, je ooms de kamelen en de geiten enz.".

Ook de vraag, of mijn vader al geschreven heeft wanneer hij komt, is onderhand al standaard. Dan komt zijn dochter, waarvan ik eindelijk weet dat ze Laihla heet, met de thee. Terwijl ze inschenkt raakt ze me steeds even aan en kijkt me aan met blikken …..wauw!!! Ze is bijna twee jaar jonger dan ik, nog maar net zestien maar haar verleidingskunsten zijn die van een vrouw en hoewel ik best weet welk spelletje hier gespeeld wordt, reageer ik precies zoals iedere vent die zijn verstand in zijn kloten heeft. Ik ben zwaar verliefd!

Ali beschouwt Laihla en mij als verloofd, dus mogen we wat meer van elkanders nabijheid genieten. We wandelen, 's avonds langs het strand onder een geweldig mooie sterrenhemel, hand in hand. Het is heel romantisch maar steeds als we stilstaan en naar elkaar toe draaien voor een kusje, horen we achter ons het veelbetekenend kuchje van Fatima, die nooit meer dan vijf passen achter ons loopt en ogen als een kerkuil heeft.

Als dit geen verboden martelpraktijken zijn, dan weet ik het niet meer.
Het allerminste dat je als kersverse verloofde mag verwachten, is toch een beetje "handje, kusje, borstje voelen" en dat dan nog alleen maar als inleiding tot de betere platte navigatie. Maar nee, dat wordt straks weer uitpeilen over het handje, ik denk dat ik maar weer aan boord ga.

Het is zaterdagmiddag en we zitten met een kouwe keil op het trossenruim.
Het gesprek gaat over, vrouwen, drank en schepen. Daar is Rinus:'Jongens effe de motorsloep laten zakken.' 'Wat is er loos wat gaan we doen?' Rinus grijnst maar zegt niets.

'Doe niet zo lullig Rinus wat is er aan de 'hand?' 'Nee ik zeg niets, het mot een verrassing blijven. Vooruit effe aanpakken, jullie lijken wel een stel ouwe wijven.' We laten de sloep zakken, zonder te weten wat er speelt.
Rinus, de 2e stuurman en de assistent, klimmen erin en varen weg.
Een van de runners, die aan boord van de "Noord Holland" zat toen de Indonesische marine deze opbracht en inpikte, zegt:'Dat doet me denken aan de sloep van de "Noord Holland", dat was er net zo een.'

Hij vertelt hoe ze onder bedreiging van een gericht kanon zijn opgebracht en daarna al een dag of wat aan de kaai liggen te wachten op wat er gebeuren zal.
Aanvankelijk denkt iedereen dat het bij een fikse boete zal blijven en dat ze met een paar dagen weer weg zijn. Maar dat loopt toch even anders.
 
De officieren moeten op een gegeven ogenblik hun barang pakken, worden meegenomen en gevangen gezet. De mindere goden mogen aan boord blijven.
De maten maken al plannen om 's nachts stilletjes met de "Noord Holland" te ontsnappen en over te steken naar Singapore, een stukje van niks.
Maar dan blijkt dat, de HWTK een paar essentiële onderdelen van de brandstofpompen heeft meegenomen, dus dat feest gaat niet door.
Wel wordt op een nacht de motorsloep te water gelaten, vaart een ploegje mannen voorzichtig de haven uit en ontsnapt naar Singapore.

Dat vinden de autoriteiten niet zo leuk.

Degenen die nog over zijn, worden nu ook van boord gehaald. Er komt een legertruck om de mannen met hun barangs op te halen. Nu hebben ze in dit klimaat niet veel kleding nodig, dus blijft er genoeg ruimte in de truck over voor de nodige dozen bier, shag, sigaretten en nog wat andere eerste levensbehoeften.
Ze worden ondergebracht in een kamp, bewaakt door gewapende militairen.
Nu klinkt dat erger dan het is, want ze hebben daar alle vrijheid om te doen en te laten wat ze willen en worden goed behandeld. Voorlopig hebben ze genoeg bier en rookwaar om het een tijdje uit te zingen.

In het kamp zitten voornamelijk politieke gevangenen; mannen, vrouwen, kinderen, honden, varkens en kippen.

Vooral de laatste twee categorieën hebben klaarblijkelijk zware misdaden bedreven, er worden er tenminste heel wat geëxecuteerd. Als de manlijke hormonen opspelen, is er volop gelegenheid om ook dat probleem op te lossen, want er zijn zat leuke meisjes die graag met Jan de zeeman aanpappen en echt niet om hun Guldens of Dollars, o nee!  Het is reuze gezellig allemaal, het lijkt dan ook veel meer op een gewone kampong dan op een gevangenenkamp.
 
Echt opgesloten zitten de mannen niet. Wanneer ze buiten het kamp willen om tandpasta of zo te kopen, dan kan dat ook. Oké er moet dan ook een soldaat mee ter bewaking maar dat is alleen maar gezellig, niet dan?

Jammer is het alleen dat de soldier boys een loodzwaar geweer hebben dat ze mee moeten sjouwen en dat in die hitte! Maar ja, wat moet je als je een zwak klein soldaatje bent en wordt aangewezen als escorte? Het geweer thuis laten?

Oké, dat is één optie maar waar moet je dan mee schieten als de gevangene probeert te ontsnappen?

De oplossing is simpel, je laat de gevangene het geweer dragen, bietst een saffie en wandelt samen gezellig ouwehoerend naar de stad.

En als je dan 's avonds, na een middagje van gezamenlijk vreten, zuipen en nog wat andere leuke dingen, vrolijk zingend terug komt, kan het gebeuren dat je de volgende morgen voor het appèl eerst nog even langs de gevangene moet om je geweer op te halen. Kan gebeuren, nietwaar?

En het feit dat er één patroon ontbreekt en er in de kampong een varken met pijn in zijn reet rondloopt? 'Soedah, niet belangrijk, ja?'

We krijgen het hele verhaal te horen, ook over later toen alles een stuk grimmiger werd. Na lange tijd volgt uiteindelijk de vrijlating en de reis naar huis.

We hebben net een nieuwe doos bier ingeschoren, als we de motorsloep horen aankomen. 'Kijk,' zegt Wimpie,'ze zijn nu met ze viere.'
Hij heeft gelijk er zit een mannetje extra in, met zijn rug naar ons toe zodat we niet zien wie het is. We gissen wie of wat hij dan wel mag zijn.

De sloep maakt een draai en schiet langszij. Wimpie staat al bij de verschansing en roept, met afschuw in zijn stem:'Oh nee, hij is er weer!' Wij staan op om te zien wie die passagier is en kijken, stomverbaasd, recht in de lelijke tronie van onze kanenbraaiër.

Nog voor hij aan boord is geklauterd horen we zijn lieflijk stemgeluid, op de hem zo eigen wijze, de heren doktoren prijzen die hem behandeld hebben:'Die vuile, vieze, tering, tyfus, kankerlijers, ze hebbe godverdomme me mooie vingertjes zo in de kerrie-emmer gepleurd.'

Hij staat nu tussen ons in en vervolgt:'Ze hadden ze er zo weer an kenne zette, maar nee hoor daar ware ze te besodemietert voor, die gore, gluiperige klere Spanjolen, kijk!'

Hij steekt zijn linkerhand op en we zien een pink met een ringvinger ernaast, dan een open ruimte waar ooit zijn middel en wijsvinger zaten en dan de duim.
Even zijn we stil, dan zegt Dirk:'Ober, vijf bier voor de mannen van de houtzagerij!'

Een spelletje kaarten.

Met kaarten deed ik al een tijdje niet meer mee. Vandaag laat ook Dirk weten dat hij er mee kapt:'Ja ik ben me daar belazerd, zak voor mijn part in de beerput, stelletje randdebielen met franje an je klote, ik breng het liever naar de hoere dan dat ik jullie ga zitten spekke. Ik wil best werke voor een wijf maar niet voor een kerel!'

Het begon met klaverjassen, een cent de punt, gewoon voor de aardigheid, dat kan je de kop niet kosten. Toen werd het een stuiver en daarna maar liefst een kwartje! Dat was voor mij, met mijn gage van nog geen honderd-zestig gulden bruto, net een tikkie te ruig.

Sinds een week of twee zijn de mannen overgestapt op pokeren. Dat ging er eerst nog redelijk aan toe maar al snel werden de inzetten hoger en hoger, niet leuk meer! Al het cashgeld zit nu bij drie man en de anderen kunnen dat lenen tegen een schuldbekentenis.

De sfeer aan boord is al aardig verziekt door dat stomme gedoe, nog even, dan wordt het knokken. Een van de mannen staat al meer dan twee maandgages in het krijt maar blijft toch doorgaan, want hij is er zeker van dat het geluk zal keren.

De kanenbraaiër is een van de mannen die niet meer kunnen stoppen, hij is vastbesloten om zijn geld terug te winnen. Hij speelt tegen Gerrit de anderen zijn al "weggelopen". Met een verbeten gezicht speelt hij fanatiek door, zijn kaarten met zijn verminkte hand tegen zijn borst gedrukt, smijt hij met zijn andere hand geld op tafel en roept:'Zien!'

Tergend langzaam legt Gerrit een voor een zijn kaarten neer,'Carré!'
Woest, is de kanenbraaiër:'Dat kennie, drie keer achter mekaar winne, je speelt vals!' 'Ho vetklep effe dimme.' zegt Gerrit, 'Als je niet tegen je verlies kan, moet je niet kaarten ook.' 'Ik zou niet tege me verlies kenne, há, la me nie lache want ik hep een sneetje in me lip. Nee vader, je speelt gewoon vals.'

Gerrit staat op, met zijn vuisten gebald komt hij rond de tafel. Nog net op tijd springt Teun ertussen:'Laat die stomme kok lullen, hij kan het niet helpen, 't zal wel door zijn moeilijke jeugd komen,' 'Je hebt gelijk,' zegt Gerrit, 'hij zou eens naar een goeie psychiater moeten.'

'O ja?'zegt de gifmenger,'Waarom zou ik? Bij jou hep het ook niet erg best geholpe, gore valsspeler.' Teun steekt vertwijfeld zijn handen in de lucht:'Hij vraagt er om, hij is voor jou.' Bliksemsnel doet Gerrit een stap naar voren en voor dat de andijviewurger beseft wat er gebeurt, zit hij klem onder Gerrit 's arm en wordt, ondanks al zijn tegenspartelen, de trap opgesleurd.
In het gangboord aangekomen zegt Gerrit:'En nu bied je me je excuses aan of ik pleur je over de muur!' 'Nee!' zegt het soepschort. 'Dan ga je over de fuckingside.' 'Ik kenniezwemme.' jammert de deegsliert.
'Ja, ja, dat zal wel, je excuses of je gaat de majem in!' Gerrit houd het magere lichaam van de vretenverzieker hoog boven zijn hoofd en wacht op het antwoord.
'Nee, niet doen ik zal het nooit… hélp! Te laat, Gerrit heeft bij het woord 'nee' de worp al ingezet en kan niet meer stoppen, met een grote plons verdwijnt onze pureestamper in zee.

Proestend komt hij weer boven steekt zijn armen naar ons uit en verdwijnt meteen weer onder water. 'Leuk geprobeerd.' roept Dirk als die kromme pollepel weer boven komt en ons met smekende ogen aankijkt. Weer gaat hij kopje onder.
Verdomme, het lijkt er op dat hij echt niet kan zwemmen en nu ik zo er over nadenk, hij is de enige van ons die ik nog nooit in zee heb zien liggen.
Wimpie en ik kijken elkaar aan en zonder wat te zeggen duiken we over het potdeksel. We grijpen de krotenkoker in zijn kladden en houden zijn kop boven water. Daar komen al een paar andere maten aan, gezamenlijk brengen we de spruitjeskiller naar de boot. Er zakt een endje manilla omlaag, dat knopen we rond de kakkerlakkentemmer:'Hieuw op!'

We werken hem over het berghout en even later ligt hij, als een nat bleek ding, aan dek. We staan met z'n allen om het slappe lijf heen, veel leven zit er niet meer in. 'Istie dood?' 'Ik zal es effe kijke, ….. nee, hij is niet dood want hij kreunt.'

'Ja, geen wonder, als je mijn zo gemeen in me ribbe trapt kreun ik ook.'
Wimpie zegt met een benauwd stemmetje:'Motte we hem niet mond op mond beasemen?'
'Als je je geroepen voelt, ga gerust je gang, maar kijk wel uit dattie niet recht in je muil kotst.' 'Vroeger hadde ze hem op een ton gelege en heen en weer gerold, dan komp al ut water der uit weetje wel.' 'Goed idee, we pakken dat vaatje stortolie uit het trossenruim.'

Het vaatje met vijftig liter stortolie wordt voorgaats gehaald. We tillen de slappe vaatdoek op maar Klaas zegt:'Ho wag effe, dat vaatje is veuls te klein, as je hem daar op pleurt legt ie met ze pote an de ene en met ze harses an de andere kant an dek.'

'Ja dat is waar, maar as we hem nou es plat neerlegge en het vaatje over hém heen rolle?' We leggen de schoenzolenproducent plat op zijn rug en maken aanstalten om hem te "behandelen". Teun zegt:'Ik vindt dat wel erg drastisch, ik denk niet dat we het moeten doen.' 'We doene het wel,' zegt Dirk,'zachte heelmeesters maken stinkende wonden.' Dat slaat in dit geval nergens op, maar het klinkt goed.

Er vormen zich twee kampen. De "Partij der Gematigden" en de"Drastische Partij".
De PG wijst op het gevaar van bot en andere breuken. De DP vindt dat onzin en beweert dat, gezien de urgentie van het geval, een paar gebroken bot ten niet belangrijk zijn. De gemoederen lopen hoog op en de twee partijen staan recht tegenover elkaar te schreeuwen. 'We doen het niet!' 'We doen het wel!' 'Niet!' 'Wel!'

Eén schelle stem klinkt boven alles uit 'WE DOEN HET NIET, WE DOEN HET NIET, WE DOEN HET NIET!!' Dirk zegt:'Hé kloothommel waar bemoei jíj je mee, rot naar je kombuis en … tering, hij leeft!'

Man overboord!

We zitten met een kouwekeil op het trossenruim, nog wat na te ouwehoeren over de wonderbare opstanding van de kombuisridder. 'Toch is het jammer dattie uit ze eige bijkwam,' zegt Keessie,'nou wete we nog niet of de truc met het vaatje werkt.

Kenne we hem niet per ongeluk nóg een keer over de muur pleure en dan een paar minute langer wachten voor we hem d'r uitvisse, gewoon om effe weteschappeluk vast te stelle of dattut werkt?'

'Kweetniet,'zegt Dirk peinzend,' koks benne geen normale mense zo as jij en ik,'volges mijn ken je ze een half uur onder houwe en dan twintig minute oppiepen in hun eige oven, je zal ut zien, dan nog komme ze er levend uit.'

'Ja,dat is waar,' zegt Gerrit en pakt een nieuwe kouwe keil, 'we hadden op de "Gretina M" een kok, die was nog gekker dan een bos uien, die haalde stunts uit, níét te gelóven!

Ik weet het nog goed, we waren onderweg naar Whitby, we voeren zo'n beetje ter hoogte van Scarborough. Ik zie het zo weer voor me, het was net na pikheet, we kwamen de mesroom uit en zagen de kok aan dek komen met een bak aardappelschillen. Terwijl hij ze over de fucking side kiepte, glinsterde er iets tussen de schillen,'O nee hè,' riep hij,'mijn laatste mesje.' en voordat we in de gaten hadden wat die klootzak van plan was, sprong hij over de muur.'

Hier wacht Gerrit even en terwijl wij ongeduldig op het vervolg wachten, maakt hij op z'n dooie gemak een nieuwe pot bier open.

Ga door man,'roept Wimpie ongeduldig,' issie verzope?' Gerrit neemt kalm een flinke teug, veegt zijn mond af en vervolgt zijn verhaal. 'Wij stonden elkaar even aan te kijken van " Dit geloof je toch niet, dit kan niet waar zijn?"
Toen begonnen we te brullen "Man overboord!!" en gooiden gelijk een paar reddingsboeien achter die mafkees aan.

Die ouwe reageerde meteen want we hoorden de bellen van de telegraaf rinkelen, maar het duurde nog behoorlijk lang voor dat de motor stopte en achteruit begon te slaan.

Naderhand hoorden we dat die fietsenmaker nog in de mesroom zat toen hij de telegraaf hoorde. Hij vloog zo hard de trappen af, dat hij met zijn kop tegen een spant knalde en duf als een konijn, met zijn reet plat op de plaat, zat bij te komen. Al met al duurde het veel te lang voor we terug waren op de plek waar die idioot ergens in de majem moest liggen.

We zagen hem nergens, dus riep die ouwe de kustwacht op en vroeg om hulp bij het zoeken. Wij begonnen zoekslagen te maken in het gebied waar hij zeker moest zijn. De stuurman was boven in de mast geklommen met zijn kijker om zijn nek en wij stonden op de bak uit te kijken naar die halvezool. We zagen hem nergens.
Nu is dat niet zo raar want er stond een aardig zeetje met beste rollers, probeer daartussen maar eens een hoofd te vinden. Intussen was er een helikopter gearriveerd en zagen we in de verte de reddingsboot van Scarborough aankomen.'

Gerrit drink de rest van zijn bier op en opent een nieuwe pot.

'Hoewel we best beseften dat in de winter een mens het nog geen halfuur in zee uithoudt, hebben we tot het donker werd gezocht maar zonder hem te vinden.
We voelden ons zwaar klote, want het was dan wel een rare idioot maar dit gun je niemand.

Afijn, we gingen weer op weg naar Whitby, waar we eerst nog op de rede moesten ankeren om te wachten op het tij. Om een uur of tien gingen we naar binnen, op de kade stond al een politieauto op ons te wachten. Volgens die ouwe om proces verbaal op te maken over het gebeuren met de kok. Zodra we afgemeerd waren stapten er drie man uit de auto, twee smerissen en …. de kok.'

'Krijg nou effe een apezak met kauwgomballe,' zegt Dirk,' hoe ken dat nou?'

'Dat wilden wij ook graag weten,' zegt Gerrit,' dus vroegen we dat als eerste aan die vetcadet. Hij vertelde dat hij vrijwel meteen werd opgepikt door een klein houten vissersbootje met twee ouwe kerels die op kreeften visten.
Er was geen VHF aan boord, dus kon er geen contact gemaakt worden met de "Gretina M" of de kustwacht. Bovendien gingen die ouwe kerels niet naar de haven, maar naar hun kreeftenkorven en waren daar tot donker mee bezig.
 
Het was al behoorlijk laat voor ze binnen lagen en hij zich kon melden bij de havenmeester. Na verhoor door de immigratiedienst en politie, mocht hij op het bureau slapen en ontbijten en werd toen naar Whitby gereden.'

'Hoe bestaat het,'zegt Wimpie,'as het in de krant stond zou je het niet geloven.'

'Ja,' zegt Gerrit terwijl hij de laatste kouwekeil opent,' maar weet je wat nog het meest wonderbaarlijke was?' 'Nou?' Zegt Dirk.
'Dat zal ik je vertellen, je weet dat hij over fucking side stapte vanwege dat aardappelmesje? Nou, toen die vetklep aan boord van dat vissermannetje klom, had hij dat zelfde mesje tussen zijn tanden.'

Even zijn we met stomheid geslagen, dan brult Dirk:'Vuile gore ellendenaar dat je bent. Dat zit me daar te liege dattie barst, oké, een goed verhaal mot kenne, maar dat je ook nog me laatste kouwe bier hep opgezope zajje berouwe, hondsvot!'
Gerrit ligt blauw van het lachen:'O, als jullie je eigen smoelwerk hadden kunnen zien, om je te bescheuren! Dirk brult:'Over de muur met die hap!'
We storten ons op Gerrit, sleuren hem overeind en pleuren hem in de majem.
'Ziezo, ga jij maar aardappelmessies zoeken!'

Een romantische wandeling

Omdat de verse stores op zijn en er ook niet veel het blikvoer meer is, gaan we morgen "anker op" voor een uitstapje naar Las Palmas. Dat hebben we net van de eerste gehoord, dus zijn we al druk bezig met de meest wilde stapplannen.

Vooral de kanenbraaiër laat weten dat hij er "één groot neukfeest" van gaat maken. Hij loopt luidkeels te verkondigen dat hij een geweldig minnaar is, waar het gewone volk -wij dus- niet aan kan tippen. Zoals gewoonlijk verwart hij kwantiteit met kwaliteit maar ook over die kwantiteit hebben we enige twijfels.

'Ja hoor chef, zeker met jouw afgeleefd karkas, twaalf nummertjes op een nacht en tussendoor naar behoefte rukke, ik geloof het direct.'zegt Keessie.

De vetklep richt zich hoog op, zodat we zijn skeletachtig lichaam goed kunnen zien en zegt:'Een goeie haan is niet vet, ik neuk de hele nacht door, non stop, as een diesel.' 'Jij, neuke as een diesel?'zegt Wimpie,'een spastisch solexie dat niet starten wil, dát zajje bedoele.'

Net voor de kok zich op Wimpie kan storten, stapt Rinus er tussen:'Ho chef effe een tandje terug, als je knokken wil dan pak je mij maar.' De kok bindt in en gaat weer zitten:'Oké, maar as die snotneus nog één keer wat zegt, sla ik hem verrot.' Gerrit zegt:'Je hebt helemaal gelijk chef,hij verdient niet beter, maar laten we het nu es over hoeren hebben, …. hoe gaat het met je zuster?
Als door een wesp gestoken, springt de kanenbraaiër overeind:'Hoe weet je dat, wie heb er …' De kok zwijgt, maar te laat.
Hij vaart al lang genoeg om dit oeroude kutgeintje te kennen, dus is het zijn eigen schuld dat hij er, met twee voeten tegelijk, intrapt en zich bloot geeft.
Há, we ruiken bloed. We bestoken hem met vragen en insinuaties.
'Zeg chef, wat kost dat nou, zo vandaag de dag in Holland? Een short time bedoel ik'

'Dus assik het goed kneis, dan vaar jij allenig voor de gein en hang je de pooier uit voor de echte poen.' 'Welnee man, armoe troef, ook híj laat zich opzitten voor een geeltje.' 'O, ik snap ut, het is een familie bedrijf, doene de geit en de ezel ook mee, chef?'

De kanenbraaiër staat te schuimbekken van woede en dreigt ons, één voor één, te wurgen. Rinus zegt:'Oké jongens, zo is het wel weer genoeg!'
'Ja effe dimme lui' zegt Keessie,' straks haktie de vingers van zijn andere klauw er ook nog af.' 'Dat zou zonde zijn,' zegt Dirk,' met dat kabouterpikkie van hem en zonder middelvingers hebbe de vrouwen niks meer an hem.'
'Dat moakt geen ene mallemoer uit,' zegt de ex-marinier,'want dan heptie nog altijd ze tong om es effe lekker te.....'
'Stoppen!' roept Rinus,'Ik heb gezegd dat het genoeg was, wie nu nog doorgaat ram ik met zijn kop tegen de beting, gesnopen?'

De kanenbraaiër taait af maar voor hij uit het zicht is draait hij zich nog één keer om. Hij neemt de houding aan van een bijbelse martelaar, op zijn dapper gelaat staat te lezen dat zijn tere zieltje danig gekwetst is door onze gore vuilbekkerij.

Helaas gaat het effect grotendeels verloren door Teun die zegt:'Moet je die koekebakker nou zien staan, hij kan zo het toneel op. Bravo chef, doe nou effe Kniertje, je weet wel "De vis wordt duur betaald".' 'Ja,' zegt Keessie,'maar dan mottie wel een pannetje soep in ze klauwe houwe.'

Exit, een diep gekrenkte kanenbraaiër.

's Avonds zwem ik nog even naar het strand. Eerst een stukkie lopen en dan op de thee bij Ali. Na de begroeting en met een kopje mierzoete muntthee in mijn hand, vertel ik Ali dat we morgen voor een dag of wat weggaan om te provianderen.
Ik vraag of ik voor hem nog iets, uit de bewoonde wereld, kan meenemen.
Ja dat is er, als het niet te veel gevraagd is, wil hij nog dolgraag zo'n heerlijk blikje appelstroop hebben.

Hij rolt verlekkerd met zijn ogen en wrijft over zijn buik, de gedachte alleen al doet hem watertanden. Van die handel hebben we zat aan boord, dus beloof ik hem een paar blikjes. Ali lacht tevreden en schenkt hoogst persoonlijk nog een bakkie van die zoete troep voor me in.

We zitten tot na zonsondergang voor de tent. De sterren staan prachtig te schitteren in de heldere woestijnnacht. Het is weer tijd voor een romantisch wandelingetje met Laihla. Zoals altijd waggelt Fatima achter ons aan, hoewel, dit keer blijft ze een behoorlijk eind achter.

Voorzichtig pak ik een borst. Laihla slaat me niet meteen voor mijn muil, integendeel, ze hangt nog wat meer naar me toe en legt haar hoofd tegen mijn schouder. Zo wandelen we langzaam verder, zolang we niet stilstaan hebben we geen last van Fatima.

Opeens voel ik een tastende hand in mijn kruis en voor ik het besef heeft ze mijn jonge heer in haar warme zachte hand. Ik heb het niet meer, ik sta op knappen, mijn kloten doen er zeer van. Maar we kunnen niet stilstaan en even gaan liggen is al helemaal onmogelijk, niet met Fatima in de buurt.
Laihla heft haar gezicht naar me op, haar mooie donkere ogen weerkaatsen het sterrenlicht. Ze zegt met zachte stem:'Jij gaan morgen, daar veel vrouw?'
'Ja, dat wel maar niet zo mooi als jij.' 'Jij niet kijk, jij niet slaap?'
Nog voor ik kan antwoorden zegt ze:' Jij kijk vrouw, jij slaap vrouw, Laihla grote mes!' Ze kijkt me fel aan en haar lieve handje knijpt nu zo hard dat het zeer doet, haar andere hand maakt een afsnijdende beweging ter hoogte van mijn kruis. Allemachtig, wat een jaloers klein kreng zeg!

Ik huiver even en zeg dat ik nooit en te nimmer meer naar andere vrouwen zal kijken, laat staan er mee slapen , zij is mijn hart, mijn woestijnbloem, mijn alles sinds ik haar ken bestaan er geen andere vrouwen meer voor mij en hoe kan ze ook maar denken dat ik nog van een ander zou kunnen houden nu ik haar heb gezien. Haar knellende greep ontspant zich tot een liefkozing, ze vlijt zich weer tegen me aan en kijkt vol aanbidding naar me op.

We wandelen weer verder, ik met een hand in haar bloesje en zij met haar hand nog steeds daar waar het hoort. Allemaal heel knus en gezellig, maar toch zijn mijn gevoelens niet meer het zelfde als tien minuten geleden. Ik moet steeds aan grote messen denken!

We komen weer in de buurt van de tent, onze handen houden alleen nog elkaar vast en dat wat gegroeid was heeft weer normale proporties aangenomen. Fatima, die intussen vlak achter ons loopt, vraagt iets aan Laihla. Laihla antwoord met een paar lange zinnen, waar ik natuurlijk niets van versta. Fatima begint tevreden te lachen.

En ik? Ik krijg het gevoel dat die twee vrouwen me een test hebben afgenomen maar of ik geslaagd ben?

Ali is al naar binnen en Fatima gaat in de tentopening staan wachten op Laihla.
Laihla komt recht voor me staan en richt haar blik even op mijn kruis, dan kijkt ze stralend naar me op en zegt:'Jij slaap vrouw, Laihla grote mes.
Goede nacht, mooi droom jij.'

Anker op!

We gaan dadelijk anker op, langzaam draait het spil alvast een paar lengtes ketting binnen, 'kléng, kléng, kléng,' doen de schalmen.

De ouwe van de "Help" staat achterop nog even te ouwehoeren met onze ouwe, zijn sloep ligt langszij. De rest van het zooitje stapt er alvast in en de 3e vetpriester start de motor.

De 2e stuurman roept vanaf de brugvleugel:'Appie kom eens hier!' Verdomme wat is er nou weer aan het hand, ik kan me niet herinneren dat ik onlangs iets verkeerds heb uitgevreten, althans niet iets waar de hogedruk vanaf weet.
Ik kom boven, de 2e staat me bij de trap op te wachten:'Ja stuur?'
Hij wijst achteruit naar het strand:'Kijk, je verkering met d'r pa.'
Ik draai me om, inderdaad, daar staat Ali met een klein figuurtje naast zich.
Ik begin te zwaaien Ali zwaait terug maar Laihla niet.
De 2e duwt me een kijker in mijn handen, ik stel hem scherp en zie een lief klein betraand gezichtje dat droef in het niets staart. Wat is dat voor onzin, over hooguit een week zijn we weer terug, dat weet ze toch?

Door die ongein voelen mijn ogen ook al branderig aan, nou mooi dat ik hier niet ga staan janken, je bent zeeman of je bent het niet! Ali stoot Laihla aan, zegt iets tegen haar en wijst naar de "Zeeland". Ze veegt de tranen uit haar ogen, kijkt me opeens recht in mijn gezicht en begint verwoed te zwaaien.

Voor ik terug kan zwaaien, gaat haar zwaaien over in wenken, kom terug, kom terug! Dan steekt ze beide armen naar me uit, even maar, dan vallen ze slap langs haar lichaam. In elkaar gedoken leunt ze tegen haar vader aan, ik kan haar schouders zien schokken van het huilen.

Ik smelt helemaal weg, dít kan ik niet aanzien! Ik duw een verbouwereerde 2e de kijker in zijn handen en roep terwijl ik de trap af spring:'Ik blijf hier stuur, tot over een week!' Hij roept:'Nee klootzak, niet doen. Hé, hou hem tegen!'
Te laat, ik duik van het sloependek en kom een meter of acht verderop weer boven.

Achter me wordt luid geschreeuwd maar ik kijk niet om en zwem stug verder.
Steeds als ik op een golftop lig, zie ik het strand met een van opwinding op-en-neer dansende Laihla. De branding is niet ver meer, nog even dan ben ik bij Laihla.

Weer tilt de zee me op en zie ik …. de motorsloep van de "Help" die tussen mij en het strand ligt. Voorin staat de ouwe van de "Zeeland", die me toeroept:'Stom rotjong, waar denk je godverdomme wel waar je mee bezig bent? Klim je zelf aan boord, of moet ik je híermee een handje helpen?' Hij toont me een scherpe roestige pikhaak.

Even denk ik eraan om te duiken en onder de sloep door te zwemmen, maar ik heb nadat zwemmen in een veel te hoog tempo haast geen kracht meer in mijn donder.
De adrenaline is weg, ik voel me helemaal leeg. Uitgeput zwem ik de laatste meters naar de sloep en laat me aan boord hijsen. Vijf minuten later staan die ouwe en ik op het dek van de "Zeeland" en ploft de sloep terug naar de "Help".

We zijn al een paar uur onderweg naar Las Palmas, als de kok me gnuivend komt vertellen dat ik bij die ouwe moet komen. Op de brug staat alleen de 2e.
Als ik hem vragend aankijk, wijst hij zonder wat te zeggen naar de hut van die ouwe. Ik klop tegen het schot.'Kom binnen!' roept die ouwe. Ik schuif het gordijn opzij en loop door.

Daar zit een heel welkomstcomité; de kapitein, de 1e stuurman, de OVP en de 2e VP. Dat ziet er niet zo gezond uit, dit zou wel eens kunnen uitdraaien op een enkele reis, Las Palmas – Holland. Achter me hoor ik geschuifel, het is de 2e stuurman die met zijn rug naar me toe in de deuropening hangt. Zo kan hij zijn wacht lopen, zonder iets te hoeven missen van het spektakel dat "scheepsraad" heet.

Ik sta zwijgend voor mijn "rechters" en voel me behoorlijk rot. Het viertal staart me even zwijgend aan, dan begint die ouwe me de les te lezen, niet te kort! Als voormalig Amsterdams straatschoffie, dat heel wat keer op het matje moest komen bij schoolhoofd en politie, was ik wel wat gewend, dacht ik.
Maar nee, hier word ik vakkundig neergesabeld en onder geschoffeld, ik zou wel in een heel klein hoekje willen kruipen. Als die ouwe eindelijk zwijgt, neemt de OVP het over. Zijn vocabulaire is enigszins beperkt, hij gebruikt hoofdzakelijk de woorden; deserteur, lamzak en straf. De 1e stm. en de 2e VP hebben niet veel meer toe te voegen. Dan zegt die ouwe:'Heb je zelf nog wat te zeggen?'

'Ja Kap. Ik ben hartstikke stom geweest, dat snap ik nu ook wel maar ik wilde niet deserteren, echt waar niet. Het kwam door Laihla, die zo stond daar zo te huilen op het strand, daar kon ik niet tegen. En de "Zeeland" zou hooguit een week weg zijn dus dan was ik weer gewoon aan boord gekomen.

'Ja, ja, dat zal wel,' zegt de OVP, 'als wij je niet gepakt hadden zat je nu samen met dat mokkel en d'r ouwe vaar, ergens ver van de kust in het binnenland.' 'Wij?' zegt die ouwe terwijl hij de OVP met opgetrokken wenkbrauwen aankijkt.'Wij?' 'Nou ja, ik bedoel maar,' mompelt de OVP, die helemaal uit zijn rol van openbare aanklager valt,'maar ik vindt toch dat hij zwaar gestraft moet worden.' 'O ja, vindt jij dat?' zegt die ouwe uit de hoogte.' 'Ja,' zegt de OVP die nieuwe moed heeft gevat,'en ik denk dat het kantoor het daarmee eens is'

Nu is het de beurt van die ouwe om even zuinig te kijken. Op dat moment zegt de 2e stm. achter me:'Kap, mag ik ook wat zeggen?' 'Maar natuurlijk, ga je gang.' zegt die ouwe terwijl hij een vernietigende blik op de OVP werpt. 'De 2e zegt:'Ik denk ook niet dat hij echt wilde deserteren, hij werd alleen helemaal mesjoche toen zijn meisje zo stond te huilen maar voor hij over de muur dook, zei hij "tot over een week".'

'Ahá,' zegt die ouwe met een triomfantelijke blik richting OVP,'dat werpt een héél ander licht op de zaak. Heren, ik denk dat we nu wel genoeg weten, ik stel voor dat we even overleggen'.

Terwijl hij de borrelglazen op tafel zet, zegt hij tegen mij dat ik op de brugvleugel moet wachten tot ik geroepen wordt.

Ik loop langs de 2e en zeg zachtjes:'Dank je, stuur'. Nog geen tien minuten later, komt de 2e me roepen. Ik kijk hem vragend aan. Hij zegt niets maar grijnst en geeft me een knipoog.

Binnen kijk ik naar de gezichten, die van de 1e stm en de 2e VP staan neutraal maar de OVP kijkt chagrijnig voor zich uit. Die ouwe daarentegen, kijkt me aan met een blik die je zowat joviaal mag noemen.

Na een triomfantelijke blik op de OVP, zegt hij tegen mij:'Omdat je niet echt van plan was om te deserteren, willen we je niet al te zwaar straffen.
Maar omdat je ook moet voelen dat je niet ongestraft zulke stomme streken kunt uithalen, hebben wij,' hier kijkt hij even naar de OVP,'besloten dat je in Las Palmas geen voet aan de wal zet. Accepteer je dat?' 'Ja Kap, dank u wel.'

'Goed, duvel nu maar op, het is trouwens niet nodig dat je je maten inlicht' zegt die ouwe,'dat doet die kanenbraaiër wel, die staat al minstens een half uur in mijn luchthapper te hijgen.' Een haastig geschuifel toont aan dat hij het bij het rechte end heeft.

Achterop beginnen mijn maats me uit te vragen maar het is de kanenbraaiër die de antwoorden geeft. Terwijl hij iedereen naar de vetcadet luistert, besef ik dat ik strontmazzel heb gehad. Achteraf mag ik die OVP wel heel dankbaar zijn dat hij zo tegen die ouwe inging, daardoor kwam deze steeds meer aan míjn kant te staan. Maar even zo goed, als die 2e niet voor me opgekomen was, had die ouwe geen enkel excuus gehad om me zo mild te straffen.

De kanenbraaiër, die even volop in de belangstelling stond, verdwijnt stralend richting kombuis. Keessie zegt tegen mij:' Tis jammer, dat je niet ken stappe maar wees maar niet bang, we zalle er voor sorrege dat de meissies niks te kort komme, wat jij Wimpie?' Wimpie, die er wat dromerig bij staat zegt:' Hè, watte?'
Dirk zegt:' Hij zei dat hij jouw grietje ook een vette beurt gaat geven.'
'Dat had ie gedroomd zeker,'zegt Wimpie,' als Maria mij ziet kijkt ze geen ander meer an, ze is gek op me en ik op haar!'

'Moet je dat horen,' zegt Teun,'nog effe, dan gaan jullie nog trouwen ook.'
'En waarom niet?' zegt Wimpie,'ze is hartstikke lief .' 'Hartstikke lief?'zegt Keessie,' ja, maar niet alleen voor jou, dat mokkel heb al meer lulle geslikt dan dat er klinknagels in de Moerdijkbrug zitte.' "plof!" Dat was de vuist van Wimpie in de maagstreek van Keessie. 'Dat neem je terug!' zegt Wimpie
Keessie staat voorover naar adem te happen, dan zegt hij hijgend:'Ja oké, neem me niet kwalijk …… , ik bedoel de Merwedebrug.'

Orders.

We zitten de warmeprak naar binnen te stouwen en lullen over Las Palmas.
Daar komt de kanenbraaiër de trap af :'We kenne morgemiddag tusse twee en drie bij de loods weze.' 'Hoe weet jij dat nou weer,' zegt Rinus, overlegt die ouwe tegenwoordig alles met de kok?' 'Dat zal ik je vertelle,' zegt de kanenbraaiër, ik most vanmorrege effe boven wezen en toen hoorde ik héél toevallig hoe die ouwe een telegram opgaf an de vonketrekker, vandaar.'

'Ja ja, "Héél toevallig",'zegt Dirk,' zeker net als gistermiddag, toen je "héél toevallig" bij die ouwe zijn hut stond te luisteren hoe Appie op het matje moest komen?' 'Nou en?'zegt de kanenbraaiër,'jullie wille het anders maar al te graag hore, o zo!' Hij trek een gezicht als de vermoorde onschuld en taait af.

Het gesprek gaat weer verder over vrouwen, drank, en vechten. Keessie zegt:'Ik gaan me mooi effe drie slagen in de rondte zuipe en naai alles wat los en vast zit!' 'Goed dat je effe waarschouwt,' zegt de ex-marinier,'dan trek ik me roestvrijstale pendek met Lipsslot an, want eerlijk gezeid, ik ken nog geen splínter in me reet hebbe, laat staan die loetang van jou.' 'Loetang?' zegt Wimpie,' Wat is dat nou weer? 'Weet je geeneens wat een loetang is?'zegt de ex-marinier,'dat is un Arabiere lul met barnstene genotsknop.'

Wimpie kijkt beteuterd maar wij liggen blauw.

'Als het net zo gaat als de vorige keer, dan liggen we weer twee nachten binnen,'zegt Dirk,'en als we geluk hebben zijn onze Yankee vriendjes er ook weer, wat een matpartij was dat, vooral toen die tinnen soldaatjes van de MP er bij kwamen, zonder hun knuppel en pistooltje waren ze niks meer.'
De ex-marinier zegt:'An knokke heb je niks, dat geeft altijd rottigheid, maar as je dan toch mot knokke, knok dan zo vuil as je ken, maak er rappido een end an en zorg dat je pleite bent voor de jute komme.' Klaas zegt:'Zo is het maar net, ik neuk liever dan dat ik knok.' Dan zegt Keessie:'Toch lullig voor Appie, wij gane effe lekker de beest uithange en hij mag niet mee.'

Wimpie komt weer aanzetten met een van zijn tegeltjes wijsheden:'Als de berg niet naar Moses komt, dan komt Moses wel naar de berg, ….. of was het nou tóch Mohammed?' 'Daar heb je hém weer met zijn raadseltjes.' zegt Klaas.
'Ik bedoel,' zegt Wimpie,'als Appie niet naar zijn grietje kan, dan brenge wij toch effe dat grietje, je weet wel die met die grote tiete, bij hem aan boord. ja toch?'

Dat plan wordt met gejuich begroet.'Goed idee dat doen we,'zegt Dirk,' die ouwe hoeft er niet achter te komen, want die zal ook wel gaan stappen, samen met de rest van dat zooitje goudvinken.' 'Ja,' zegt Klaas,'en als je die gasten van de Guardia-Civiel een slof sigaretten in hun klauwen drukt, heb je ook bij de poort geen centje pijn.

'Jongens,'zeg ik,'als ik ook even mag, ik vindt het allemachtig mooi van jullie maar doe het toch maar niet, ik vindt het niet erg om een rustig avondje alleen door te brengen.' Het wordt doodstil, ze kijken me aan of ze water zien branden, dan zegt Wimpie:'Tering, wat is er met jouw gebeurd, ben je van je geloof gevalle?' Klaas zegt:'Hei je koorts of zo?'

Keessie kijkt me nog eens goed aan en zegt:'Krijg nou het rambam, die lulhannes is echt verliefd op die Laihla, dáárom wilt ie geen ander wijf !'
'Tjesus is dat effe remanties,'zegt de ex-marinier,'ik wor der week van, echt eerlijk waar, wat un trouw, de troane van ontroering stoane in me bilnaad.'
'Je moet het zelf weten,'zegt Dirk,'maar in jouw plaats wist ik het wel.'
'Daar doe je nou zo je best voor,'zegt Keessie,'ondank is 's werelds loon, maar wij gaan lekker stappe. Wat jij Wimpie, ga jij nog effe lekker kerels tonge in die pote tent?' "Plets", Keessie heeft een Saroma pudding op zijn hoofd.

'Gaan we zo met ons eten om?'zegt de ouwe die ongemerkt is binnengekomen,'daar wilde ik het toevallig net met jullie over hebben.' Terwijl Keessie, zo goed en zo kwaad als het gaat, de kleverige pudding uit zijn haar en nek vist, zegt die ouwe:'Zoals jullie weten gaan we naar Las Palmas voor verse proviand.

Wat jullie niet weten is, dat we net nieuwe orders hebben gekregen.' Die ouwe houdt een telegramformulier omhoog en vervolgt:'Hier staat "Na provianderen en bunkeren Las Palmas, direct vertrekken en opstomen naar IJmuiden" , het is jammer mannen maar stappen is er deze keer niet bij.'

Ik voel me alsof ik een dreun voor mijn kop heb gehad en zeg:'Wat? Gaan we niet meer terug naar de "Saipa Prima", niet meer naar ………'
'Nee,' zegt die ouwe,'en voor jou is dat misschien wel beter ook, want jij zou niet voor altijd in de woestijn kunnen leven en wees eens eerlijk, zou zij gelukkig worden in haar eentje op een flatje in de stad terwijl jij op zee zit?'
Ik begrijp wat hij zegt en hij heeft gelijk maar godverdomme, wat doet dit pijn!

Terwijl iedereen druk door elkaar zit te praten, wacht die ouwe rustig af tot het wat stiller wordt en zegt dan:'We kunnen twee dingen doen; één, we gaan naar Las Palmas waar we dus wel kunnen storen maar niet stappen, twéé, we gaan in een ruk door naar IJmuiden, dan krijgen we geen verse groentes en vlees maar zijn wel een dag eerder thuis.

Veel stores hebben we niet meer, dus dat wordt een beetje aanpassen met de maaltijden. Je hebt recht op verse proviand, laat dat duidelijk zijn, maar de sparks, de stuurlui en de vetpriesters zijn voor doorgaan naar IJmuiden, dus het hangt nu van jullie af.'

Rinus, die bij vertrek nog maar net getrouwd was, zegt:'Ik ben voor doorvaren.'
De rest is verdeeld, maar als ze beseffen dat er echt niet gestapt kan worden, zijn de meeste ook voor doorvaren. Voor mij maakt het allemaal geen ene moer meer uit, als we dan toch niet meer teruggaan naar de Saipa, dan is IJmuiden ook goed. Keessie vraagt:'Kap, hoe lang is het nog vare naar Holland?'
'Het is nog zo'n achttienhonderd mijl,' zegt die ouwe,' dus met economische speed is dat ongeveer negen dagen varen, als er niets tussen komt natuurlijk. Oké jongens, dat is dan geregeld, op naar IJmuiden!'

Die ouwe draait zich om en staat met zijn volle gewicht op de voet van kanenbraaiër, die alles stilletjes heeft afgeluisterd. 'Auw!'zegt de kanenbraaiër en kijkt vuil naar die ouwe. 'Koest af, in je hok.' zegt die ouwe en weg is ie. De kanenbraaiër zegt, op een verongelijkt janktoontje:'Natuurlijk is er weer niemand die vraagt wat ík wil.'
'Leg niet te seike,'zegt de ex-marinier,'as het effe wil seine me net op tijd terug voor ut carneval en doar mazzel jij dan weer mee, want met dat ponem van jou hei je geen masker meer nodig.'
 
Mosterd na de maaltijd.

Het is drie glazen in de Hondenwacht, oftewel half twee 's nachts.
We hebben de hele Golf van Biskaje voor ons en achteruit, nog net boven de horizon, slaat het vuur van Finisterre. Je kunt merken dat we alweer een stuk noordelijker zitten dan een paar dagen terug, het is dikke truien weer, zeker 's nachts.

Er staat een best stukkie wind en we maken af en toe behoorlijke halen.
Ik heb daarnet in de kombuis een schurrefie van gebakken uien, tomatenpuree en smack in elkaar gestampt en zit dat, samen met de 2e stuurman, op te kanen.
Brood is er niet bij, want het meel is op dus kan er niet meer gebakken worden.
De 2e heeft zich schrap gezet bij de radar en ik zit tegen het schot, met m'n kont plat op dek.

'Hoe zit dat Appie, heb je in Holland ook nog verkering?' 'Nee stuur, niet echt, er zijn wel een paar grietjes waarmee ik af en toe horizontaal ga, maar dat is meer losse dan vaste verkering.' 'En die Laihla, mis je die nu erg?'
'Nou stuur, daar heb ik de laatste dagen zelf ook over nagedacht en om eerlijk te zijn, het ging meer om de situatie dan om met wie, ik geloof dat het met ieder ander grietje net zo was gegaan. Wat me echt trekt daar, dat is de woestijn en eerlijk gezegd, ik zal Ali meer missen dan zijn dochter.
Ja, Ali wil ik nog wel eens terug zien, wie weet over een paar jaar als ik een eigen bootje bij elkaar heb gespaard.'

De wind trekt hoorbaar aan, er staat algauw een stukkie of acht. Ik pak de pan, borden en bestek en loop naar de deur. 'Ga maar binnendoor,' zegt de 2e,'ik zou niet willen dat de borden over de muur gaan.'

Hij heeft gelijk, de "Zeeland" is, net zoals de meeste slepers, een ontzettende slingerbak en als je dan in het pikkedonker van het sloependek schuift, ik moet er niet aan denken dat zou pas echt zonde zijn, …. van de borden?
Beneden doe ik de afwas en zorg ervoor dat niets wijst op mijn nachtelijke kookkunsten. Wanneer ik weer boven kom, duwt de 2e me een papiertje in me hand en zegt:'Voor als je ooit die kant weer opgaat.'
Ik hou het papiertje bij het kompas lichtje en lees; Saipa Prima 23°55'42" N. 15°47'25" W. 'Dank je stuur, dit zal ik zuinig bewaren, want, wie weet …!

Het is alweer onze tweede nacht in Golf en we naderen de honderd vadem lijn.
Meestal stikt het hier van de vissers die zelf niet weten waar ze naartoe willen en om de haverklap vlak voor je over lopen, zodat je constant moet uitwijken soms wel twee keer voor dezelfde idioot.
Maar nu de wind is toegenomen tot een volwassen storm van een stukkie of tien beaufort, zijn die luilebollen nergens te bekennen. Deze nacht maak ik geen schurrefie, want de uien zijn zo goed als op. Meel en piepers waren er gister al niet, zodat we nu twee keer per dag pasta krijgen en witte bonen in tomatensaus voor ontbijt.
Toen de kanenbraaiër dit kwam vertellen werd hij zowat gelyncht, maar omdat ik in een tomatenketchup periode zit (overal pleur ik ketchup over) zei ik :'há lekker!' en wat denk je? De vetklep loves me!

Gisteravond schoof hij me een stiekem een blik knakworstjes toe, dat sta ik nu in een steelpan op te warmen. De pan staat klem tussen de slingerlatten maar ik sta met een theedoek op de deksel te drukken want daarnet moest ik de worstjes ook al van de kombuisvloer vissen. Zo, dat zal wel heet genoeg zijn, effe voorzichtig afgieten, twee vorken in mijn kontzak en de mosterd niet vergeten.
Ik ga binnendoor naar boven, een hand voor de worst en een voor me zelf.
Wat slingert die bak, ik moet steeds even stil staan op de trap, dan in quickstep drie treden nemen en me dan vlug met een klauw vastklampen en wachten tot die schuit weer enigszins normaal doet.

Verrek de radiohut staat open, het licht brandt en de sparks zit op de seinsleutel te rammelen, soepel vanuit de pols. Als je dat zo ziet, zou je de kanenbraaiër gelijk geven als hij beweert dat de sparks zijn soepele polsspieren te danken heeft aan "lange-reizen sport." Ondanks dat hij zijn koptelefoon op heeft en met zijn rug naar de deur zit heeft hij me in de gaten. Hij steekt zijn linkerhand uit in een gebaar van, wacht even.
Ik prik een worstje op een vork en douw die in de uitgestoken hand.
Zonder dat hij zich bewust is van wat hij doet, begint hij te kanen.
Hij luistert nog even, seint een kort antwoord en zegt dan:'Por die ouwe!'

Ik schuifel door het gangetje en beklim de trap naar de brug.
Boven zeg ik tegen de stuurman:'Er is wat aan het handje, de sparks was daarnet druk aan het tokkelen met z'n spreeuwenkast en nu we moeten die ouwe porren.'

'Doe jij dat maar.'zegt de stuurman die, net als ik, heel goed weet dat het levensgevaarlijk is om die ouwe wakker te maken als het "nog geen tijd"is.
Ik geef de pan aan de stuurman en open de deur van die ouwe:'Kap, kap, KAP!!'
'Wat moet je verdomme, hoe laat is het?' 'De sparks laat u roepen kap en het is vijf voor drie.' In plaats van met voorwerpen en vloeken te gooien, zegt die ouwe:'Ik kom.' Ik trek me terug in het stuurhuis en wil een worstje pakken.
De deur van die ouwe gaat wijd open, zijn grote licht is aan en verblindt me even.

Daar staat die ouwe, met één hand zijn ongesloten broek op te houden en met de andere aan zijn zak te krabben. Terwijl hij zijn gulp dichtknoopt maakt de "Zeeland" weer een gemene haal en die ouwe klapt tegen de stuurman aan.
'Hij snuift, kijkt in de pan en zegt:'Wat heb jíj daar?' De hand, die net nog aan zijn zak zat te krabben, verdwijnt in de pan en komt er met een bundel worstjes weer uit. Al kauwend laat hij zich de trap afzakken.
Ik doe het licht van die ouwe uit en sluit zijn deur.

'Verdomme stuur, zou het een jop zijn?' 'Ik hoop het,' zegt de 2e,'zoveel hebben we de laatste tijd niet verdiend.' In het donker steek ik mijn hand in de pan maar vindt daar alleen maar de hand van de stuurman, die net vol worst wordt teruggetrokken. 'Hé stuur dat vind ik een teringstreek, dat waren míjn worsies en ik heb er verdomme niet één van gehad!' De stuurman zegt:'Ja dat is zielig voor je, de tranen van gevoel, biggelen langs m'n smoel.' en hij propt zijn mond vol worst.

Ik wacht even en zeg dan:'Hoewel stuur, zo erg vind ik het nu ook weer niet, want toen ik ze uit de kerrie-emmer viste, zei de kok nog dat hij het niet vertrouwde, omdat het blik al helemaal bol stond.'

De stuurman vliegt naar de deur en spuugt zijn muil leeg in de storm.
Hij staat daarbuiten te kokhalzen en ziet groen, dat kan natuurlijk alleen maar de weerschijn van het boordlicht zijn, maar toch…
Na een tijdje komt hij, zeiknat van een paar beste klappers buiswater, weer binnen. Rillend van de kou veegt hij zijn gezicht schoon.
Ik hou het potje Luycks bij het kompaslichtje en zeg:'O ja stuur, dat was ik bijna vergeten, moet je nog een lik mosterd?' Hij geeft geen antwoord maar ik hoor hem kokhalzen.

Opeens staat die ouwe boven:'We gaan op een jop af, de BB motor gaat ook bij, ik heb de OVP al gepord. Appie ga jij, nu het nog kan, een verse pot koffie zetten, want straks is het kermis!' Terwijl ik in het donker naar de pan zoek die ergens in de hoek moet liggen, vraagt de 2e aan die ouwe:'Zeg kap, vond u die worstjes ook niet een beetje vreemd smaken?' 'Nou nee,' zegt die ouwe,'hoewel, nu je het zegt, doe er de volgende keer wat mosterd bij.'

Een jop!

We draaien volle kracht, op twee motoren, schuin tegen een noordwesterstorm in en worden alle kanten uitgesmeten. Niemand die nog slaapt, in je kooi blijven is onmogelijk, tegen dit geweld kan je je niet schrap zetten. Niet dat er iemand is die zou willen slapen, niet nu we op een prooi, eh ik bedoel een jop, jagen.

Het is druk in het stuurhuis, behalve de 2e en ik, zijn er; Die ouwe de 1e stuurman, de OVP, de 2e VP en bootsman Rinus. De "Zeeland" gaat tekeer, niet mooi meer, ze slingert, stampt en rolt als een wild paard. Ze klimt volle kracht schuin tegen een golf op, hoger en hoger, breekt door de kam en glijdt met toenemende vaart naar beneden, knalt tegen de volgende golf, waar ze haar neus diep insteekt, schudt tonnen water van zich af en begint weer te klimmen.
Klappen massief water, die af en toe tot over het stuurhuis slaan, maken een geluid waar je bang van wordt. Af en toe slingeren we zo erg dat het sloependek bijna het water raakt, zo erg heb ik het nog nooit meegemaakt.

Maar toch heeft al dit geweld iets, de boot leeft en vecht zich met kracht tegen en door de golven en zelf voel je, tot diep in je binnenste, de opwinding van deze wilde jacht.

Het is zover, die ouwe gaat ons eindelijk vertellen naar wat voor "vuiltje" we op weg zijn. 'Het gaat om een tanker in ballast met brand in de machinekamer, de brand is geblust maar het is een dood schip dus geen voortstuwing, geen elektra en ook geen stoom voor de lieren. Dat betekent dat alles met ellebogen stoom moet gebeuren. Ze drijft vijfendertig mijl Noord-Oost van Quessant dus net in Het Kanaal.

Maar heren de buit is niet alleen voor ons, we moeten delen met de"Utrecht". die op dit moment al bezig is vast te maken.' Rinus vraagt:'Kap, om welk schip gaat het?' 'Het is een Limey,'zegt die ouwe,'de"Esso Canterbury".'

'Ha, Engelsen,' zegt Rinus,'dat zijn echte zeelui, dat scheelt straks met vastmaken een slok op een borrel.' 'Makkelijk zal het niet worden,' zegt die ouwe,'verbinding maken met een "line-rocket" op een tanker is vrágen om moeilijkheden.

Rinus, zoek maar een mooi soepel hieuwlijntje op en knoop er nog een lijn aan zodat ik wat ruimte kan nemen als je verbinding hebt. Morgen met daglicht gaan we alles klaar maken, tijd zat. Stuur, het is jouw wacht, ik ga pitten.'
'Pitten met zo'n zeetje?' zegt de 2e. 'Ja staande in de hangkast met de deur op slot.'zegt de 1e. Ook de vetpriesters verdwijnen naar hun krochten.
De 2e zoekt in het Lloyd's Register naar de Esso Canterbury hij stopt met bladeren en zegt:'Ha dat is 'm, kijk het is geen kleintje ook.'
De 1e komt naast hem staan en zegt:'Het is er een uit 1954, dus nog niet zo oud, ik ken die serie, stoere schepen met de brug in de midscheeps, dat kan een aardig zakcentje opleveren.'

De 1e doet het dimlicht boven de kaartentafel uit en zegt:'Zo Appie, wat vind jij er van?' 'Ik stuur? Ik vind het prachtig, alleen mag ik lijden dat als wij er bij komen de "Utrecht" wat in zijn schroef krijgt, het hoeft niet veel te zijn hooguit een zesduims tros.' De 1e lacht:'Dat levert je geen cent extra op, nu niet meer.' Ik zeg :'Oké, geen zesduimer dan, laat ze alleen maar het hubuskulubus krijgen, die aasgieren.'

We zijn Ile de Quessant voorbij en zitten nu in het Kanaal. Je kan merken dat het hier een stuk ondieper is dan in de Golf de golven worden steeds steiler en hoger en de "Zeeland" beweegt nu zo wreed, dat je constant gelanceerd wordt.
Ik ben na mijn wacht niet naar mijn kooi gegaan , slapen is toch onmogelijk en ook als die prauw wat rustiger had gelegen, dan zou ik niet kunnen slapen van de spanning.

De kanenbraaiër heeft, vraag niet hoe, toch kans gezien om ontbijt te maken.
We kunnen het in de kombuis komen halen want het is onmogelijk om nu iets op tafel te zetten.

'Het menu is; zwarte koffie en witte bonen in tomatensaus,'zegt de kanenbraaiër, die noch net weet te voorkomen dat hij met zijn kont op de gloeiende plaat van zijn eigen kachel terecht komt,'en van allebei ken je net zoveel krijge asdat je op ken.'

Ik neem alleen een diep bord vol bonen met een flinke scheut ketchup, lekker!
Keessie die zich vast houdt aan de deurpost kijkt met een vies gezicht naar mijn bord en zegt:'Gadverdamme, hé gifmenger die gore rooie bagger ken je in je reet stampen, geef mijn maar allenig een mok koffie, maar wel met een scheut melk
'Hé drolmans, hei je stront in je oren?'zegt de kanenbraaiër,'Zwarte koffie hep ik gezeid, je ken het zó zuipe, of je melkt een zeekoe, je bekijk het maar, je mag sowieso blij zijn dat er nog koffie ís.'

Keessie zegt:'Geen melk hè, ik wil wedde dat ze boven niet alleen een sloot melk in d'r lui koffie kenne pleure, maar d'r ook nog een koekkie bij krijge.'
Ik zit zeevast, op het dek in het gangetje bij de kombuis, met mijn rug tegen het kombuisschot en mijn voeten tegen het andere, lekker van mijn bonen te nassen. Keessie komt met zijn zwarte koffie naast me zitten, geeft me een knipoog en zegt heel luid:' Zeg Appie, heb ik jou welderus verteld hoe ik de héle bemanning van de Cycloop van een afgrijselukke dood heb gered?'
Er valt een schaduw door de kombuisdeur, nieuwsgierig Aagje is op zijn post.
Ik zeg:'Nee Keessie, dat heb je nog niet. Vertel eens, hóé heb jij de hele bemanning van de Cycloop van een afgríjselijke dood gered?'
'Heel eenvoudig,' zegt Keesie,' ik heb de kok verzope!'

We zijn bezig op het achterdek met het voorbereiden van de sleepverbinding.
Ondanks dat die ouwe er wat klappies heeft afgehaald, komen er nog beste stukken water over.

We moeten goed op ons zelf en elkaar letten want als er zo'n puist water overkomt terwijl je je niet vasthoudt, spoel je het hele dek over en heb grote kans dat je over de "fucking-side" gaat.

Thijs kan zich maar op het nippertje vast klampen aan de achterste bolder, hij blijft wel een halve minuut onder water, even zijn we bang dat hij al over de muur is gegaan, maar als het water wegstroomt komt hij proestend overeind.
Zo, alles ligt klaar, voorlopig nog vast gebindseld met een strontje, op zo'n manier dat met één haal van een mes alles kan uitlopen.

Nog voor we van dek zijn geeft die ouwe alweer volle kracht. We zijn doorweekt, snel trekken we droge plunje aan en gaan naar boven. Het stuurhuis is afgeladen, we zijn zo dicht opeengepakt dat iedereen zeevast staat.

'Jéé man,'zegt Wimpie,'We kunne wel weer een schetewedstrijd doen, ik zal wel effe beginne.' Die ouwe zegt:'Dat moet je vooral doen …, als je een gratis zwemles wil.' Wimpie krimpt in elkaar onder de blik van die ouwe en mompelt iets van:'Het was maar een geintje.' We staan allemaal vooruit te turen want volgens de radar zitten we geen twee mijl meer van de jop af.
Door al het opwaaiende water en regenbuien, is het zicht heel slecht en zien we nog steeds geen ene moer. Met nog minder dan driekwart mijl te gaan zien we een tanker opdoemen, ook de "Utrecht" is opeens duidelijk te zien.
De "Esso Canterbury" ligt hoog op het water en heeft, zo te zien, niet veel ballast in.

Ze ligt daar, achter de "Utrecht", recht tegen de zee in te stampen en te gieren als een gek.

Die ouwe heeft, per VHF, al een tijdje met de "Utrecht" gebabbeld en brengt ons nu ook op de hoogte.:'De "Utrecht" heeft al een keer of wat geprobeerd om dat olieblik op koers te brengen maar die lege blaas verlijert zo hard, dat ze zelf bijna omgetrokken worden. De bedoeling is dat wij, als stuurboot, achterop vastmaken, o ja, we brengen de jop naar Falmouth. Zo, en nu allemaal opgedonderd!'

We gaan naar beneden en staan klaar om aan dek te gaan. We minderen vaart, 'Vooruit jongens aan dek!' zegt Rinus. Langzaam naderen we de kont van de Canterbury, de golven zijn hoog, we gaan meters omhoog en weer omlaag maar met deze kruipsnelheid ligt de "Zeeland", ook nu met windkracht 9 á 10, als een meeuw op het water en neem nog amper water over. Wij staan voorop en zien dat olieblik steeds groter worden.

De ouwe staat bij de telegraaf op de brugvleugel,voorzichtig brengt hij ons nog een stukje naar voren, hoog torent de kont van de lege tanker boven ons uit.
De kont van de tanker zakt en wij gaan omhoog, nu kijken wij op het achterdek van de tanker neer. Rinus ruikt zijn kans en gooit zijn hieuwlijn maar door de harde wind komt hij een metertje of wat te kort. We halen met een rotgang de hieuwlijn binnen maar tegen de tijd dat Rinus klaarstaat om weer te gooien, zijn we al weggezet naar stuurboord.

Die ouwe laat stuurboord roer geven en we draaien door tot we weer slaags liggen. Die ouwe brult boven de storm uit:'Dit was een rondje van de zaak, ik breng hem nu wat dichterbij dan daarnet, Rinus wacht met gooien tot ik roep!'
Rinus staat weer klaar met de hieuwlijn en Gerrit houdt een reserve lijn klaar.
Langzaam, berg op, berg af, naderen we de kont van de Canterbury.
We zijn bijna op gooi afstand, als een extra grote bul water ons weer achteruit zet. Die ouwe geeft even volle kracht vooruit en dan weer langzaam.
Of de vetpriesters nu te laat reageren, of dat die ouwe de situatie verkeerd inschat weet ik niet, maar de "Zeeland schiet veel te hard naar voren.
Die ouwe gooit de telegraaf op volle kracht achteruit en brult:'Jongens, weg daar!'

We rennen een stuk naar achter en kijken wat er gebeurt. De schroef pakt maar veel te laat, met een behoorlijke dreun zet de "Zeeland"haar neus achter in de Canterbury. De schroef samen met de volgende bult water zetten ons weer een end achteruit. De mooie ronde kont van de Canterbury heeft een forse deuk opgelopen.
'Zo,'zegt Dirk overeind krabbelend 'die dame weet nu ook wat het is om in d'r reet genaaid te worde.'

No steam sir!

Een van die lui op de Canterbury kijkt voorzichtig over de kont naar de kersverse deuk die de 'Zeeland" er ingedrukt heeft, dan kijk hij naar ons en maakt vreemde gebaren met twee vingers. 'Kijk,' zegt Keessie,'dat betekent fuck you, nou dat zal je niet lukke maat, dat hebben we jou al gedaan.'
'Ja,'zegt Gerrit,' en als straks de rekening van Wijsmuller op de mat valt, voelen ze zich helemaal gefuckt.' De ex-marinier zegt niets maar draait zich om, laat zijn broek zakken en laat op die manier zien wat hij van die lui vindt.
'Allemachtig,' zegt Wimpie,'wat heeft die aap een rooie reet!'
De "Zeeland' valt dwars op het zeetje en maakt een paar rare schuivers.
'Had je wat?' bromt de ex-marinier, die zich met zijn broek op zijn hielen niet staande kon houden en nu met zijn blote reet op het natte kouwe dek zit.
'Nee niks hoor,' zegt Wimpie,' ik zei alleen maar,"Allemachtig Jaap, wat is het heet".'
 
Intussen heeft die ouwe weer een rondje van de zaak gedaan en brengt de "Zeeland" bij het achterschip van de Canterbury. Rinus staat klaar, nog voor dat die ouwe wat kan roepen vliegt de hieuwlijn door de lucht en komt precies op het achterdek van de Canterbury terecht.
Nu is het aan die ouwe om ons niet te veraf of te dichtbij te laten komen, terwijl wij en die bloody limey's ons de pokken werken om vast te maken.
Al die tijd houdt die ouwe ons gaande vlak naast de kont van de Canterbury.
Met dit weer en deze zee zo te manoeuvreren, meer dan een uur lang, is grote klasse.

De draad staat vast en die ouwe begint afstand te nemen van de Canterbury, op dat moment kijkt dezelfde Limey van daarstraks, een stuurman, nog eens naar de deuk en roept iets van:'You bloody Dutch basterds!'

Thijs, met zijn witte haren, roept:'Me not underrrstand, me frrrom Africa, me please like fucky fucky yourrr sisterrr, oh yes Sirrr !' hij maakt nog een paar gebaren die er niet om liegen. Mister-mate draait zich woedend af maar zijn mannen staan te grijnzen.

De hele nacht zijn we langzaam doorgevaren, niemand heeft geslapen en we staan te tollen op onze poten. Weer bestaat het ontbijt uit, witte bonen in tomatensaus met zwarte koffie. Terwijl de anderen alleen een beetje in hun bord roeren en amper wat eten , zit ik weer lekker door te kanen en zeg:'Je moet er gewoon een hele grote scheut ketchup bij pleuren, heerlijk!'

Kijk dat snap ik nu niet, dan gééf je een goed advies, zitten ze je aan te kijken met een vuile blik, alsof ze je langzaam willen wurgen.

Tegen pikheet komt de kust van Cornwall in zicht. De wind is vannacht gekrompen naar de zuidwesthoek en blaast met een dikke negen. De zee loopt behoorlijk door elkaar en we gaan dan ook raar te keer. Langzaam maar zeker kruipen we onder de wal.

Om twaalf uur kunnen we kiezen uit twee menu's; Macaroni zonder gebakken uien maar met tomatenpuree en Spam, of … heerlijke witte bonen in tomatensaus!
'Ha lekker!' roep ik en schep als eerste op. Na mijn tweede diepe bord, ik wil net een nieuwe portie halen, kijk ik op en zie dat mijn maats, die hun eten amper hebben aangeraakt, me vol afgrijzen aanstaren.

Ik zeg:'Jullie moeten wel dooreten, die kanenbraaiër heeft zich niet voor niets zo uitgesloofd.' Even denk ik dat hun ogen haat uitstralen, maar dat zie ik helemaal verkeerd. Aan deze jongens kan de Barmhartige Samaritaan nog een voorbeeld nemen. Als één man staan mijn maats op en onbaatzuchtig delen ze hun schamele maaltijd met me. De macaroni zit opeens in mijn haren, neus en oren, een bord lauwwarme witte bonen wordt achter in mijn broek geschoven. Keessie zegt:'Dus het kind heb honger, dan zalle we hem effe voere.'

Ze werken me tegen het dek en al liggend op mijn rug, krijg ik lepel na lepel bonen en macaroni in mijn bakkes gepropt.  Keessie:'Toet, toet, mondje ope het bootje mot er in.' Dirk:'Tattáá, voor wie is dit lekkere happie dan?'
Wimpie:'Goed zo, grote jonge! Wat istie lelijk hè?' Ik sta op knappen maar ze houden mijn neus dicht, dus is het letterlijk slikken of stikken.
Gerrit:'Nog een hapje voor het schaap, goed zo en nu nog een voor het paard, nee foei niet uitspugen, nu krijg je een extra groot hapje voor de olifant.'
Klaas:'Hij loopt al lekker paars an, maar ja, hij heb ze bordje nog niet leeg.'

Dan zegt Rinus:'Ons kind heeft genoeg gehad, laat hem maar los, ik denk dattie een boertje mot doen.' Ik strompel aan dek en spuug mijn bakkes leeg.
De rooie derrie zakt langs mijn benen in mijn schoenen.
Boven, van het sloependek klinkt de verbaasde stem van de 1e stuurman:'Wat heb jij in vredesnaam uitgevreten? Nee laat maar zitten, ik wil het niet weten ook, ga maar snel douchen en omkleden. En met dit weer niet meer in je eentje aan dek komen!'

Ik loop de roertorn maar heb niets te doen. We liggen voor de ingang van de baai en maken pas op de plaats, het wachten is op de loods. De "Utrecht" houdt het spulletje netjes met de kop in de storm en wij hangen er, net als de Canterbury, maar een beetje bij.

Over een uurtje, na kentering tij, zal de zee nog wat afnemen en komt het loodsbootje naar buiten. Over de VHF horen we die ouwe van de "Utrecht" met die van de Canterbury praten. Die twee hebben mot over het al dan niet binnenlopen van Falmouth.

Die ouwe van de Canterbury durft het niet aan om met deze harde wind met zijn lege verwaaibak naar binnen te gaan. Die ouwe van de "Utrecht" ziet geen enkel probleem. Die van de Canterbury zegt dat hij weigert om naar binnen te gaan.
Die van de "Utrecht" zegt dat híj het commando over dit konvooi heeft en dat we, zodra de loods aan boord is, naar binnen gaan. Die van de Canterbury zegt dat hij het anker er in zal gooien.

De "Utrecht" dreigt met hel en verdoemenis, maar plots, halverwege de preek gaat hij van slecht Engels over op zuiver Hollands:'Godverdomme, die klootzak doet het echt!'

Boven het gieren van de wind uit, horen we het onmiskenbare geluid van een ankerketting die uitloopt. Die ouwe van de "Utrecht" is razend en gelast die Engelse captain om zijn anker weer op te halen. De captain zegt dat, ook al zou hij het willen, het niet mogelijk is het anker er uit te draaien.

Woest vraagt die ouwe:'What the fucking hell do you mean by "not possible"?'
Het kalme antwoord is:'No steam sir.'

Keessie, die ook boven staat, zogenaamd om te vragen of ik ook een bakkie thee wil, zegt:'nou dat brengt de stand op één één.' 'Waar heb jíj het in godsnaam over?' zegt die ouwe. 'Nou,' zegt Keessie,'eerst hebbe wíj miss Canterbury in d'r reet genaaid maar nu naait zíj ons.'

Verse groente.

We liggen al twee dagen buitengaats te wachten tot de Canterbury de spijker eruit kan draaien. Omdat ze zelf geen stoom kan maken, moet er een havensleper komen om stoom te leveren, maar die kon, met het weer van de afgelopen dagen, niet veilig langszij komen. Intussen is de wind een flink stuk afgenomen, er staat hooguit nog een stukkie of zes.

We zien een stoomsleper naar buiten komen, ze stampt er lekker doorheen en neemt af en toe een beste klets water over. Het is een gedrongen kustslepertje met aan weerszij een rij autobanden en voor op de kop een zware leguaan. Het is best een mooi stoer bootje, nog van ver voor de oorlog, zwaar en degelijk.

Ze gaat eerst naar de "Utrecht" om een loods over te zetten, dan gaat ze met een grote boog rond en schiet langszij de Canterbury. Er hangen al trossen naar beneden, zodat ze meteen kan vastmaken. Ook daar klimt een loods naar boven.
Er wordt aan dek druk gepuzzeld met een flexibele stoomleiding, flensen, pakkingen en verloopstukken maar na een half uurtje kan er stoom geleverd worden.

Op het dek van de Canterbury staan de aftapkranen open, overal zie je damppluimen verschijnen en ook weer verdwijnen, wanneer de kranen een voor een worden dichtgedraaid. Ook op het achterschip bij de trossenlier, zie ik damp.
Een van die lui haalt het grote handel van het schaarmechanisme over en draait de stoomschuif een fractie open. Uit de aftapkraantjes van de cilinders komen straaltjes water die langzaam overgaan in stoom. De kraantjes worden half dichtgezet, aarzelend en sissend, komt de zaak langzaam in beweging.

Met zo weinig stoom dat de machine af en toe even hapert, staat het spul op te warmen.

Stoommachines, ik ben er gek op. In mijn eerste bootje, een liberty, stond een triple expansie, een pracht van een machine en als die boot niet vanonder onze kont verkocht was, had ik voor de machinekamer gekozen.

'Hé Appie sta daar niet te dromen maar laat je handjes effe wapperen,'brult Rinus vlak achter mijn rug,'haal jij es, samen met Wimpie, twee meertrossies voorgaats.' 'Twee?' zeg ik,'is dat niet een beetje weinig?'
'Twéé,' zegt Rinus,'we gaan straks alleen effe bij de "Utrecht langszij en dan meteen weer naar buiten.' 'Waar gaan we dan nu weer naar toe?'vraag ik.
Rinus haalt zijn schouders op:'Geen idee, wacht maar af we zullen het straks wel horen.' 'Tering,' zegt Wimpie,' nou kom ik er nog niet achter of dattut nou waar is of niet.' 'Of wat waar is?'zeg ik, terwijl ik het mangat van het trossenruim opengooi. 'Nou,'zegt Wimpie,'dat die Engelse mokkeltjes liever pijpe dan neuke.'

Ik klim de stalen ladder af en vraag:'Wie heeft je dat nu weer verteld?'
Wimpie komt achter me aan en zegt:'Dat beweert Gerrit, en Dirk zegt ook al dat het zo is.' Ik pak een tros uit de kee en zeg terwijl ik hem naar de voet van de ladder trek:'Nou, dan hebben ze voor de verandering eens een keertje niet gelogen, want het is waar, de Engelse meiden pijpen liever dan dat ze neuken, dat is ontstaan in de oorlog.'

Ik begin de tros omhoog te trekken. 'In de oorlog?'vraagt Wimpie die zijn tros uit de kee sleurt. 'Ja,'zeg ik,' toen hadden ze hier een voedsel tekort, op die manier kregen die meisjes toch nog wat extra eiwitten binnen.''Gadverdamme.' zegt Wimpie en trekt een vies gezicht. Ik sleur de tros door het mangat en roep naar beneden:'Dus Wimpie, als je je een beetje zwakjes voelt ga je gewoon naar de kanenbraaiër en vraagt of je hem effe pijpen mag, maar wel alles doorslikken hoor!'

Beneden klinkt geluid van metaal tegen metaal en opeens vliegt er een sluiting langs mijn hoofd. 'Tjá, kwajongens,' zegt Arie, die zelf pas negentien is, 'je geeft ze goede raad, maar dankbaarheid hó maar.'

De Canterbury heeft haar anker eruit en de "Utrecht" begint te trekken.
Die ouwe laat ons in de draad vallen en draait onze kont naar die van de Canterbury.

Het kustslepertje blijft langszij liggen en stoom leveren, nu hebben die Limey's tenminste weer verwarming. Langzaam varen we de baai en de haven in, daar keren we de Canterbury en met assistentie van twee havenslepers leggen we haar tegen de kaai.

De sleepdraad word losgegooid en op de trommel gehieuwd en nog voor we alles hebben geklaard, stomen we naar de "Utrecht" en meren langszij af.
Die ouwe stapt over en gaat met zijn collega babbelen. Wij staan aan dek met de maats van de "Utrecht te ouwenelen, nieuwtjes worden uitgewisseld en kennissen praten weer even bij.

Daar is die ouwe alweer:'Jongens, pak even aan!' Rap worden er; een grote baal piepers, een paar kistjes groenten, een streng karbonades, een bonk rundvlees en nog zo het een en ander bij ons aan dek gegooid. Nog voor we de hele handel naar de kanenbraaiër hebben gebracht, zijn de trossen los en varen we. Nog even zwaaien naar de maats van de "Utrecht" en weg zijn we.

We zijn nog maar net de haven uit, of de eerste golven spoelen al over dek.
Rinus zegt:'Zo, gaan jullie eerst maar eens een bakkie doen. Wimpie, ga jij die gifmenger helpen met piepers jassen, dan is het vreten misschien nog op tijd klaar, want als ik nu nóg een keer witte bonen in fucking tomatensaus krijg .....! Afijn, ik ga eerst maar eens naar boven, even uitvissen waar we heengaan.'  Wimpie zegt zacht tegen mij:'Tering waarom mot ie mijn hebbe? Ik haat piepers jasse!'
Ik zeg zacht:'Snap je dat niet? Dat komt omdat die sluiting, die je naar mijn kop smeet, over de fucking side vloog en weg is, Rinus moet dat in het materiaalboek verantwoorden en als hij dat niet kan, moet hij er mee naar die ouwe.' 'Verdomme 'zegt Wimpie.' dat wist ik niet.'
'Ja,'zeg ik,'en je weet hoe Rinus is hij zal je nooit verraden, als ik jou was dan zou ik boven even alles gaan uitleggen, voor dat híj de schuld krijgt.'
Wimpie knikt:'Ja dat zal ik doen.' Wimpie loopt de trap op en ik ga een bakkie doen .

Onder het genot van een bak pleur vertel ik mijn maats wat voor streek ik met Wimpie heb uitgehaald, ze zijn, net als ik, zeer benieuwd naar de afloop.
Net als ik mijn tweede bak pleur heb ingeschonken, staat er een woeste, rood aangelopen Wimpie voor mijn neus. 'Vuile tering hond, ik stond daarbove kompléét voor lul! Sta ik daar uit te legge dat Rinus er niks aan kon doen en dat ik allenig maar effe jou gore harses wou ingooie enne dattie sluiting toen per ongeluk over de muur vloog, begrijpe ze helemaal niet waar ik het over heb!
En toen ze het eindelijk wel door hadde, stonde die ouwe, Rinus en de eerste, me daar compleet uit te lache, as je nog es wat weet klojo!'

Met een gezicht dat vraagt om een beetje medeleven, kijkt Wimpie de messroom rond maar ontmoet alleen maar grijnzende smoelwerken. Kwaad verdwijnt Wimpie richting kombuis. Ik sta op en ga ook die richting uit.
Ik pak een aardappelmesje, plof naast Wimpie op het bankje en zeg:'Schuif es op man, als het alleen van jou afhangt hebben we morgen nog niks te vreten.'
Hij kijkt nog steeds kwaad, dan gromt hij iets wat ik niet versta en maakt ruimte.

Rinus heeft ons verteld dat de orders nog steeds zijn, "Opstomen naar IJmuiden".
Terwijl we wachten op het eten, vertellen we elkaar wat we straks wel niet allemaal gaan doen met al dat geld dat we tegoed hebben. Koperen Willem heeft zijn zinnen gezet op een motorfiets en nog wel een Harley Davidson.
Keessie en Gerrit willen hun geld investeren in café de Bruinvis en nog wat andere noodlijdende keilewinkels. Ikzelf voel wel wat voor het halen van een rijbewijs. Dan komt er het geluid van deksels die op elkaar geramd worden.
Eindelijk, het eten is klaar!

Voor het eerst sinds lange tijd hebben we weer verse soep, lekker! Dan komen de aardappels, verse andijvie en karbonades. Na meer dan een week alleen maar macaroni en witte bonen in tomatensaus en dat drie keer per dag, is dit een koningsmaal.

'He Appie, geef je bord maar hier, ik schep je wel effe op.' zegt Keessie terwijl hij op de piepers wijst. Ik geef hem mijn bord maar in plaats van op te scheppen, kiept hij er een steelpannetje op leeg. 'Asteblieft,' zegt Keessie,'je lievelings vrete, witte bone in tomate saus!' Even ben ik verbluft, dan zie ik al die grijnzende smoelen die me verwachtingsvol aankijken. Oké Albert, laat je niet kennen. Ik trek een vies gezicht en roep:'Gadverdamme bah, dat vreet ik niet! ……… Er moet eerst een lekkere vette scheut ketchup over!'

Kanaalkoorts.

We hebben vannacht gebunkerd in de Torbay en zitten nu bijna dwars van Portland Bill. Iedereen lult over "straks als ik thuis ben, het eerste wat ik doe is …..!" Er staan al gepakte koffers in de diverse hutten en een paar man lopen rond in pakkie deftig. 'Hé Wimpie, last van kanaalkoorts?'
'Nee Appie, hoe kom je daar nu bij, die anderen misschien, maar ik niet, oh nee!
Trouwens, wat doet die volle plunjezak daar naast jouw kooi?'
De vetput krijgt veel vragen in de trant van "hoeveel klappen maken we?"
En op de brug wordt de stuurman van de wacht knettergek van de vragen over "hoeveel mijl nog, hoe hard lopen we en hebben we bij Dover een dubbel tij méé of tégen?".

Dan wordt er tussendoor nog even een sweepstake georganiseerd betreffende de aankomsttijd bij de uiterton.
 
Die ouwe heeft een telefoongesprek aangevraagd met thuis. Als het gesprek doorkomt, neemt hij het aan op de brug, hij lult er vrolijk op los, net iets té enthousiast. Zijn vrouw zegt:'Heb je weer gedronken? Over.' Hij antwoord:'Kan je dat ruiken? Over.'

Op dat moment gaat de stuurhuisdeur open en gaat onze aandacht naar de OVP die heftig vloekend naar binnen strompelt. 'Die vervloekte rothond, moet je godverdomme zien wat dat klere beest me geflikt heeft!' Hij trekt de pijp van zijn overall omhoog en toont ons een hevig bloedende bijtwond.
Terwijl de eerste de verbandkist tevoorschijn sleept en begint te ontsmetten, vertelt een diep verontwaardigde OVP hoe Dakar hem in zijn poot beet.
'Dat vuile secreet lag dwars in de gang en verdomde het om aan de kant te gaan, toen ik voorzichtig over hem heen wou stappen greep die teringhond mijn been en liet niet los, pas toen die kanenbraaiër "Dakar, vleesie!" riep, liep dat kreng snel naar de kombuis. Auw, verdomme, die rotzooi prikt!'
'Dat moet ook,' zegt die eerste,'dan desinfecteert het des te beter.'
De sparks die op het geschreeuw is afgekomen luistert, met een verheerlijkte uitdrukking op zijn gezicht, naar het verhaal en de pijnkreten van zijn aartsvijand.

'Wanneer heb jij voor het laatst een tétanusprik gehad?'vraagt de eerste.
'Nog geen jaar geleden,'zegt de OVP,'dus daar ben ik niet zo bang voor.'
'Ja,' zegt de sparks met een gemene grijns,'maar Dakar is natuurlijk nooit ingeënt tegen hondsdolheid, het is niet te hopen dat je vannacht wakker wordt met schuim op je mond.' De OVP kijkt verschrikt op en roept naar die ouwe:'We moeten meteen naar binnen ik moet naar een dokter of nee, beter direct naar een ziekenhuis!' 'Welnee,'zegt die ouwe,'er is niets aan de hand, je kan, als je dat nodig vindt, in IJmuie naar de dokter maar we gaan niet naar binnen.'
De OVP zegt, met paniek in zijn stem:'Ik eis dat we naar binnen gaan!'
'Kijk,' zegt de sparks,' zie ik daar geen schuimbelletjes in zijn mondhoeken?'
De ouwe zegt:'Sparks, hou je mond en jij meester, laat je niet opnaaien.
We gaan niet naar binnen, als we nu een Engelse haven aandoen met "vermoedelijke hondsdolheid aan boord", gaan we meteen voor drie maanden in quarantaine en daar pas ik voor.'

'Ja, maar..' begint de OVP. 'Néé,'zegt die ouwe,'en nú, iedereen die hier niets te zoeken heeft, van de brug af!' Terwijl de sparks langs de OVP loopt zegt hij zachtjes:'Wáf, wáf.'

Achter in de middag staat de sparks met de kanenbraaiër te smoezen en ruilt een fles jenever tegen een grote lap rauw vlees. Even later horen we hem roepen:'Dakar, kom eens hier, wat heb jij dan met het fietsenmakertje gedaan?
Heb jij hem even een klein beetje in zijn gore pootjes gebeten?
Fietsenmakertje loopt nu mank, zielig hè? Ja, je bent een brave hond, kijk eens wat ome sparks voor je heeft meegebracht, lekker hè?'

Hoewel we hélemáál geen last van kanaalkoorts hebben, lijkt de "Zeeland" steeds langzamer te lopen. Catherine's Point op Wight wil maar niet dwars komen en daarna hebben we hetzelfde met Beachy Head, Dungeness en Dover.

Voorbij Dover is het ineens een stuk kouder en de deining, hoewel anders, voelt heel vertrouwd aan, eindelijk, we zitten weer op onze eigen haringvijver, de Noordzee!

We zien het vuur van de Royal-Sovereign, daarna komt tergend langzaam de West-Hinder in zicht. Lichtschip Goeree passeren we in de ochtendschemering.
We krijgen de stroom nu mee, dat scheelt bijna drie mijl. Ter hoogte van Katwijk zien we, aan stuurboord, de piratenzender "Radio Veronica" voor anker liggen.
Langzaam komt de kustlijn met zijn de duinen in zicht, even is het net of we terug zijn bij de woestijn en zie ik Ali en Laihla voor me.
Maar de kou en ook de rook van de Hoogovens daar ver vooruit vertellen een ander verhaal, achter die duinen ligt Holland.

We zien de Zuiderpier duidelijk liggen, nog een half mijltje, dan zijn we binnen. Voor ons uit schuift langzaam een ertsboot naar binnen en een paar vissermannetjes komen, met een witte snor voor de kop, naar buiten.

We ronden de kop van de pier en zien de "Titan" en de "Nestor" die vast maken op die ertsboot. 'Tering,'zegt Keessie,'waar gaat die ouwe nou naar toe?'
Inderdaad, we koersen naar de verkeerde kant van het forteiland.
Daar is Rinus:'Jongens we gaan nog niet voor de kant, we gaan eerst effe ankeren in de Averij Haven, daar komt een havensleepboot met de douane bij ons langszij.
Bij het woord "douane" willen we al naar beneden vliegen, maar Rinus houdt ons tegen:'Geen paniek jongens, luister effe naar mij.' We luisteren naar wat hij te zeggen heeft en beginnen te grijnzen.

We liggen nog maar net voor anker, als we de "Cornelis Willem" zien aankomen.
Aan dek staan een mannetje of zes van de zwarte bende en nog wat ander volk.
De Cornelis schiet langszij en nog voor hij goed en wel vastligt, stappen die etterbakken bij ons aan boord. De chef van die ploeg gaat samen met de marechaussee naar boven en de zwarte bende loopt direct door naar de verblijven.

Nu is het onze beurt. We slaan de persenning achter de beting terug en in een vloek en een zucht staan de dozen drank samen met de nodige cases sigaretten en shag op de Cornelis. We gooien hem al los, als Koperen Willem roept:' Ho wacht effe!' Met een grote zwaai zet hij Dakar op de Cornelis en meteen vaart kapitein Groen weg.

We zijn maar net op tijd, die lui van de zwarte bende die beneden niemand aantroffen voelden nattigheid en staan nu aandek naar de "Cornelis Willem" te roepen dat hij terug moet komen. Maar kapitein Groen is een beetje doof aan het linkeroor en met het rechter hoort hij niet zo goed. Dakar hoort ze wél en blaft vrolijk terug. Een van die lui krijgt een ingeving en vliegt naar boven, alleen maar om er achter te komen dat kapitein Groen blijkbaar vergeten heeft zijn VHF bij te zetten, want antwoord krijgt hij niet.

Wel krijgt hij de volle laag van de sparks, die hem betrapt in de radiohut en zegt dat hij met zijn ongewassen poten van de radioapparatuur moet afblijven en als de gesmeerde bliksem moet opsodemieteren, omdat de sparks anders even een paar duizend volt op zijn edele delen zal zetten.

De zwarte bende beseft dat er niets meer te vinden valt en na enig niet al te fanatiek zoeken, verzamelen ze zich op het achterdek. Eerst kijken ze nog wat zuur maar even later kunnen ze toch wel bewondering opbrengen voor de hondsbrutale manier waarop we ze besodemieterd hebben.

'Alles staat nu zeker al in de loods?'zegt er een. Rinus zegt:'Leuk geprobeerd, maar als er al iets was, dan zou het nu al niet meer in IJmuiden zijn.
Daar roept de eerste:'Anker op!' Terwijl we achter het forteiland langs stomen, kleden we ons met een tyfusgang om en staan met onze bagage klaar aan dek wanneer we bij de Wijsmuller Steiger aankomen.

Er staan heel wat afhalers op de kaai maar ik zie zelf geen bekenden. De eerste deelt de afgetekende monsterboekjes uit. Na het vastmaken, stappen we meteen de steiger op. 'Nou Wimpie, het beste ermee, wie weet komen we weer samen op de zelfde boot te varen.' 'Ja Appie, de mazzel, 't zou me niet verbazen as ik je lelijke rotkop al gauw weer zie, misschien volgende week al, als de cente op benne en we bij die Rooie Ronselaar om een bootje komme vrage.'

'An de kant, an de kant, loat me d'r langs,' roept de ex- marinier, 'er zit er een met smart op me te wachte die goan ik straks een beurt geven waar ze een maand mee toe kan, de balle!'

'Ách wat man,'zegt Teun,' denk je nou echt dat ze al die tijd haar portie niet gehad heb, laat naar je kijke.' 'Dat moakt me geen ene reet uit, ik mot het allenig niet te wete komme.'

Rinus, die acht maanden terug op deze zelfde plek met een zware ruzie afscheid nam van zijn vrouw, stormt nu op haar af als een dolle. Ze omhelzen en zoenen elkaar dat het een lust is, dan streelt hij voorzichtig over haar tonronde buik.
Zo te zien wordt hij al heel snel pappie.

Kijk daar heb je de kanenbraaiër. Dat is ook zwaar klote, ga je de reis op met tien vingers, kom je terug, heb je er nog maar acht. 'Hé, gifmenger, ik denk niet dat je ooit nog piano zal kenne spele, maar als kok ben je een beste!'roept Keessie. 'Zo is dat,'zegt Dirk,'je bent een rare, maar ook al stond die prauw op zijn kop, jij wist altijd wel een warme hap vreten op tafel te zetten.'
Even kan de kanenbraaiër niet uit zijn woorden komen, dan zegt hij met schorre stem:'Jullie benne een stelletje lamzakken, niet te kort! Maar ik ga zó weer mee!' Hij draait zich om en loopt zonder om te kijken de steiger af, maar zijn ogen zijn nat.

Langzaam maar zeker taait iedereen af. Ik ga als een van de laatste de wal op.
De meeste worden door familie afgehaald, ook rijden er taxi's voor. Het wordt al stiller op het Sluisplein. Ik zwaai mijn plunjezak over mijn schouder en kijk nog een keer om naar mijn "Zeeland".

Nu besef ik het pas echt, het is over. We kwamen als een stel individuen aan boord maar in die acht maanden zijn we een hechte groep geworden.
Zelfs de kanenbraaiër is een maat waar iemand anders geen poot naar moet uitsteken, we zouden hem afmaken.

Ik begon dit relaas met; " Dit is de beschrijving van een reis die meestal heel saai is maar soms interessant dreigt te worden." Wel, die reis is voorbij en hoewel ik blij ben om straks mijn familie en vrienden weer te zien, voel ik ook iets van verlies.

Kijk daar, zie je die drie taxi's wegrijden? In de voorste zit Koperen Willem, in de tweede zit Dakar en in de derde ligt zijn paraplu. Ik kan er niet eens om lachen, ik voel me leeg.

Albert