TorreyCanyon

Verhaal door Nautisch Erfgoed


"ASHORE ON SEVEN STONES, REQUIRE IMMEDIATE ASSISTANCE".

Dat was op zaterdag 18 maart 1967 de eerste melding van de onder Liberiaanse vlag varende tanker "Torrey Canyon" (118.000 ton dw.).

"NOW PROCEEDING", was het volgende bericht, afkomstig van de "Utrecht", die inmiddels in Mountsbay, waar de sleepboot op station lag, het anker had gelicht en onderweg was gegaan.

Een berging operatie, die niet de moeilijkste uit de lange reeks van bergingen, maar wel de meest riskante zou worden, was begonnen.
Een berging operatie, waarvoor enkele uren na de stranding het contract op basis Lloyd's Open Form, geen succes geen betaling, door de rederij van de "Torrey Canyon" aan Wijsmuller was toegezegd.

In eerste instantie weigerde de kapitein echter het contract te tekenen, hetgeen veel oponthoud gaf.

De eerste rapporten van de Italiaanse kapitein luidden, dat zeven ladingtanks waren lekgeslagen en dat ongeveer 30.000 ton olie uit het schip was gestroomd.

Inmiddels werden ook de "Stentor" (vanuit Avonmouth), de "Titan" (vanuit IJmuiden) en de Portugese sleepboot "Praia de Adraga"(onderweg van Lissabon naar Liverpool) naar de positie van de "Torrey Canyon" gedirigeerd.

Het bergingsmateriaal aan boord van de vier sleepboten werd aangevuld met materiaal uit IJmuiden: compressors, pompen en generatoren gingen per vrachtauto naar Schiphol en vervolgens nog diezelfde zaterdagavond met drie vliegtuigen van Martin's Air Charter naar Exeter in Zuid Engeland.

Ook een bergingsploeg onder leiding van kapitein H.B. Stal werd overgevlogen.
Op zondag 19 maart was een eerste inspectie van de "Torrey Canyon" mogelijk en daarbij bleek dat de schade aanzienlijk groter was dan aanvankelijk werd gedacht: van de 18 ladingtanks waren 14 tanks lek geraakt; ook de voor-pompkamer, de vijf brandstoftanks, de voorpiek en de achter-pompkamer hadden gaten in de bodem.

In de machinekamer drong water en olie uit de ladingtanks binnen. Van de bemanning van 36 koppen waren de kapitein en drie matrozen nog aan boord gebleven. De rest was er afgehaald door reddingboten en helikopters en aan land gebracht.

Vooral gezien de positie van het schip - op een van de gevaarlijkste punten van West-Europa, wat de deining en weersomstandigheden betreft - werd de bergingsoperatie zo groots en snel mogelijk aangepakt.
 
Het was de weloverwogen mening van de bergingsexperts en ook van de Britse regering, dat de beste methode om nog meer olieverlies tegen te gaan, was om te pogen de tanker in haar geheel te bergen en drijvend te brengen.

Mits de weersomstandigheden meewerkten was de kans op behoud van het schip nog altijd groot. De berging werkzaamheden maakten snel voortgang en op maandag en dinsdag werd volop aangepakt om de aansluitingen van de compressors op de lekgeslagen ladingtanks in orde te brengen en de pompen op de machinekamer aan te sluiten.

Dinsdagmiddag omstreeks het middaguur remde een explosie in het bovengedeelte van de machinekamer, waar op dat moment niemand aanwezig was, alle werkzaamheden af.

Snelle acties van de sleepboten deed alle berging personeel van de tanker afhalen, waarbij de opvarende F.M. van Rixel en C. van Wijk zich vooral onderscheidden door in de met olie overdekte zee te springen in een poging de door de explosie te watergeraakte kapitein H.B. Stal en een opvarende van de "Praia de Adraga" te redden.

Een snelle hulpactie voor de zwaargewonde kapitein kwam op gang, waardoor een per helikopter aan boord van de "Titan" gebrachte arts, medische hulp kon verlenen.

Helaas heeft deze hulp niet meer mogen baten. Kort voor het binnenlopen te Newlyn nabij Pencance overleed hij aan boord van de "Titan".

Zijn heengaan betekende vooral voor de groep personeelsleden, die met de sleepboten ter plaatse was, een zware slag.

Er moest worden verder gegaan.

Berging inspecteur H. Bijlsma, die in opdracht van de Wijsmuller directie de leiding ter zee over moest nemen, stelde nog diezelfde dinsdagmiddag een nieuw onderzoek aan boord van de tanker in. De kans op behoud van de mammoettanker was als gevolg van de explosie niet verminderd. De machinekamer had uitsluitend aan de bovenzijde, waar de licht kap was geweest, schade opgelopen. Sporen van brand waren niet aan te treffen.

Terwijl de chef technische dienst, P. van der Werf, in Zuid-Engeland de werkzaamheden coördineerde, werd het bergingswerk ter zee woensdagmiddag voortgezet. Er werd verder gegaan de tanks luchtdicht te maken en de aansluitingen voor het toevoeren van het "luchtkussen" in de tanks verder gereed te maken. Dit luchtkussen zou gaan bestaan uit een zuurstofarm gas, terwijl tevens gebruik zou worden gemaakt van het verschil in tij van ongeveer 6 meter. Het bij laag water afsluiten van de tankdeksels op de ladingtanks deed in de tanks al een flink luchtkussen ontstaan, waardoor de tanker op donderdag 23 maart bij hoogwater al enigszins drijvend kwam, maar nog door hoog in het schip stekende rotsformaties werd vastgehouden.

Bij dit hoogwater was de "Torrey Canyon" ook haar slagzij kwijt. Op vrijdag 24 maart terwijl men volop bezig was het luchtkussen aan te brengen en te pompen werden de weersomstandigheden ter plaatse al slechter. De weerberichten spraken voor de daarop volgende dagen al van windkracht 7 tot 8. Op zaterdag 25 maart werd besloten de eerste poging te doen om met de vier sleepboten de tanker, vaststaand op bakboordzijde, vlot te trekken.
Ook zondagmorgen werd getrokken, waarbij geconstateerd werd dat de tanker iets kon worden gedraaid en ook drijvend was, maar nog vastgehouden werd door de rots pieken. Nog meer lucht zou voor het "kussen" toegevoerd moeten worden, maar het terugbrengen van het bergingspersoneel op deze morgen van de eerste Paasdag door helikopters van de sleepboten naar de tanker - er werd alleen overdag gewerkt, gezien de omstandigheden - werd door het slechte weer belet.

Op die zondag, eerste Paasdag 26 maart, nam het stormweer uit Zuid Westelijke richting tot kracht 8 toe. Over het gehele dek van de "Torrey Canyon" begonnen zware zeeën te lopen, die er met helse kracht op los beukten.

Zondagavond kwamen de eerste berichten, dat de tanker achter de brug begon te scheuren. Het schip brak doormidden en langzaam begon het achterschip weg te zinken.

Drie stadia, waarin de tanker zich heeft bevonden: kort na de stranding, tijdens het stormweer en gebroken na het storm weer.

Maandag - het weer was nog altijd slecht - brak ook het voorschip nog eens in twee gedeelten. Directeur Arthur Wijsmuller en de heer F. Jonkman vlogen die middag met een helicopter van de R.A.F. boven het wrak. De mogelijkheid tot berging van de twee delen bleef nog aanwezig.

Dinsdagmorgen 28 maart gaf de Britse Marine echter opdracht met de sleepboten uit de buurt te gaan.

Om 09.30 uur op die ochtend besloot de Wijsmuller directie om de berging - gezien de omstandigheden - op te geven.

Kort daarna lieten Buccaneers van de Britse luchtmacht een lading bommen op de wrakstukken van de "Torrey Canyon" vallen. De bommen troffen doel.
Vlammen van ruim honderd meter schoten omhoog en daarboven verhief zich een rookzuil van enkele kilometers, het schip bleef nog vele uren branden. Bij dit bombardement ging ook alle bergingsmateriaal, dat zich nog op de delen van de tanker bevond verloren.

Nadat Newlyn was aangelopen, vervolgde de "Praia de Adraga" haar reis naar de gewijzigde bestemmingshaven Hamburg, keerden de "Titan"en "Stentor"terug naar IJmuiden en kwam de "Utrecht" weer op station te liggen in Mountsbay.

Bergingsnummer 600 was met "no cure" geëindigd.